Sebastiaan Dönszelmann e.a. - Handboek vreemdetalendidactiek

1 • Theorie en praktijk

Dit hoofdstuk is belangrijk om meer dan één reden. We willen natuurlijk dat alle kennis over didactiek die in dit boek aan bod komt zo soepel mogelijk in de klaslo- kalen terechtkomt; niet alleen bij docenten in opleiding, ook bij ervaren docenten. Maar we willen de lezer ook inzicht geven in leerprocessen van professionals, want begrijpen wat lerende docenten ervaren kan helpen bij het sturen van het eigen leerproces.

1.1 De school, een leerplek voor docenten?

De casus aan het begin van dit hoofdstuk zal veel docenten en studenten bekend voorkomen: iedereen voelt zich weleens een Nigel, en hopelijk soms ook een Esmée. Spanning tussen theorie en praktijk komen we niet alleen binnen het onderwijs tegen. Binnen elk werkveld hebben innovaties enige tijd nodig om te landen in de praktijk en vragen ze om gewenning. Maar in principe zal een akkerbouwer uitzien naar efficiëntere manieren om zijn land te bewerken, zal een ICT’er graag innova- tieve en slimme software gebruiken, en zal een arts vanzelfsprekend op de hoogte moeten zijn van de meest actuele behandelwijzen om zijn patiënten te genezen. In scholen zien we echter vaak een mix van werkwijzen; we komen zowel zeer traditi- oneel als zeer vernieuwend onderwijs tegen en alles daartussenin. Niet alleen tussen scholen zijn er veel verschillen, ook binnen scholen worden uiteenlopende werkwij- zen gebruikt, soms zelfs binnen één sectie. En, inzoomend op talenonderwijs: het is zeer wel mogelijk dat sommige docenten hun leerlingen langdurig woordenschat-, vaardigheden- of cultuuronderwijs geven op manieren die volgens didactische on- derzoeken achterhaald en ineffectief zijn, terwijl collega’s zich elders wel voor de ac- tuele inzichten interesseren. En soms wordt er achter vernieuwingen aangerend die nauwelijks onderbouwd zijn. In de medische wereld zouden we zo’n situatie uiterst onverantwoord vinden, en misschien is binnen het onderwijs enige zorg ook wel op zijn plaats. Laten we echter beginnen de situatie beter te begrijpen. Neem bijvoorbeeld de werkplekbegeleider van Nigel. Zij laat haar bovenbouw- leerlingen altijd veel woorden leren, zo’n duizend per jaar met elke zes weken een grote idioomtoets over tweehonderd nieuwe woorden. Aan gespreksvaardigheid doet ze weinig: ‘Een taal echt goed leren spreken, dat lukt je op school toch niet’, vindt ze. Dit zijn uitgangspunten die in de basis best begrijpelijk zijn. Maar zijn ze ook waar? Ook de werkplekbegeleider van Esmée heeft onderwijskundige overtuigingen. Hij vindt bijvoorbeeld dat hij altijd Engels met zijn leerlingen moet spreken, want: ‘Elk woord in de doeltaal is meegenomen’. Ook dit lijkt een legitiem standpunt, maar weer moeten we ons afvragen: klopt deze overtuiging wel? Het klinkt fraai, maar nemen leerlingen echt zomaar taal mee als je ze eraan blootstelt?

40

Made with FlippingBook - Online catalogs