Rekenen-wiskunde en didactiek_Ale en Van Schaik

1 | Een voorbeeld van een rekenles

schatten, schattingen bijstellen en ‘informatie verwerken’. Hoe stelde je je schat ting bij? Wat waren (keer op keer) de aannames die je deed? Er ontstaat zomaar een gesprek over breuken en verschillende berekeningen die de leerlingen hebben uitgevoerd om tot het antwoord te komen. Instructie Het woord instructie wordt in de didactiek op twee manieren gebruikt: het instruc tiemodel: ‘het geheel van de les waarbinnen het onderdeel instructie een plaats heeft’ en het begrip instructie: ‘het uitleggen in de ruimste zin van het woord’. De wijze waarop de instructie wordt aangepakt hangt af van de onderwijsvisie van de school. Pluspunt , de methode waar de vorige voorbeelden (figuren 1.3 en 1.4) uit zijn gehaald, kiest net als de meeste methoden het directe-instructiemo del. Dit model gaat uit van de verschillende leervermogens van leerlingen. Het ene kind leert sneller dan het andere, of leert op een andere manier. Elke les is opge bouwd uit fasen. Die hebben namen als terugblik, oriëntatie, instructie, begeleid inoefenen, controle, verwerking en afronding. In alle fasen zijn mogelijkheden tot differentiatie : in soorten vragen stellen, in uitvoerigheid van de uitleg, in omvang van de oefenstof, enzovoort. Echte instructie (uitleggen, vertellen, voordoen, …) vindt alleen plaats als er iets nieuws wordt geleerd. Als er sprake is van herhaalde inoefening, bestaat de instructie uit het vertellen van wat de leerlingen moeten doen, met eventueel een voorbeeld of het samen maken van de eerste opgave (begeleide inoefening). Bin nen het directe-instructiemodel bestaan meerdere varianten. Hierop gaan we in hoofdstuk 2 in. Tip Probeer bij begeleide inoefening altijd andere opgaven te gebruiken dan die in het boek staan. Die laatste zijn bedoeld als oefening voor de leerlingen en niet als in structiemateriaal van de leerkracht.

I Basis

1.4.2

Een ander instructiemodel komt uit de realistisch rekendidac tiek. Realistisch rekenen gaat ervan uit dat leerlingen iets nieuws kunnen leren als ze eerst de onderliggende gedachte begrijpen. De leerkracht start, als er met een nieuw onderwerp wordt be gonnen met een situatie of context waarover leerlingen moeten nadenken en waaruit bepaalde kennis of vaardigheden volgen. De structuur van een les is meestal eenvoudig: opwarmer, start, kern, slot. Bij de start wordt het nieuwe onderwerp geïntrodu ceerd, bij de kern wordt er verder over gedacht en bij het slot wordt er verwerkt en besproken (geëvalueerd). Bijvoorbeeld in groep 4 laat de leerkracht een foto zien van een mooi opgestapelde hoeveelheid sinaasappels (figuur 1.7).

Figuur 1.7 – Stapel sinaasappels

26

Made with FlippingBook - Online catalogs