Peter Ale & Martine van Schaik - Reken-wiskundeactiviteiten stimuleren in de groep
Hoofdstuk 4 De rekenontwikkeling van 4 tot 6 jaar (de leeftijd van kleuters, groep 1-2 op de basisschool) Vooraf Kinderen leren op een leeftijd van 4 tot 6 jaar (groep 1-2) vooral door te spelen. In dit spel doen zij ervaringen op en ontdekken zij alles om hen heen. Jij als begeleider werkzaam in de opvang of het onderwijs begeleidt de kinderen hierbij. Door hen te helpen de wereld te begrijpen, ontwikkelen zij nieuwe kennis en vaardigheden die zij voor het dagelijks leven nodig hebben. Dit kun je doen door taal te geven aan de handelingen die het kind doet (zie paragraaf 3.1), of door af en toe iets voor te doen, zodat het kind dat kan nadoen (en nieuwe handelingen zelf kan ervaren). Belangrijk hierbij is dat de behoefte om dit zelf te kunnen uit het kind komt. Om kinderen uit te dagen met nieuwe ervaringen, is het van belang om te zorgen voor voldoende (reken-wiskundige) stimulans. Dit doe je door een uitdagende speelleeromgeving te creƫren, het verrijken van het spel van de kinderen en het aanbieden van uitdagende (reken-wiskunde) activiteiten. Vanuit het ontwikkelingsgericht onderwijs (ogo) worden er vijf didactische impulsen onderscheiden. Dit zijn didactische impulsen die jij als professional inzet om te zorgen dat activiteiten bijdragen aan de volle ontwikkeling van kinderen. Impuls 1: Oriƫnteren. Zicht krijgen op het kind. Begrijpt het wat de bedoeling, de inhoud en de vorm van de activiteit is? Dit kun je bereiken door vragen te stellen, gericht op het activeren van de voorkennis, maar ook door het kind tijd en ruimte te geven om de materialen te verkennen. Impuls 2: Structureren en verdiepen. Zorg dat de activiteit niet oppervlakkig blijft, maar dat de kinderen zich ten volle ontwikkelen. Dit kun je doen door mee te spelen, suggesties te doen voor het verdere verloop van het spel, een probleem in te brengen, andere materialen aan te dragen, samen met het kind een spelscript te maken, enzovoort. Impuls 3: Verbreden. Door de activiteit te koppelen aan andere activiteiten, breidt het spel zich als het ware uit. Als de kinderen bijvoorbeeld bezig zijn met het vouwen van envelopjes, kun je ze ook uitdagen er briefjes voor te gaan schrijven en die daadwerkelijk te gaan versturen. En wanneer kinderen aan het bouwen zijn, kun je met behulp van een fotocamera de ervaringen uitbreiden naar standpunten en aanzichten. Impuls 4: Toevoegen. Je leert de kinderen nieuwe vaardigheden aan die zouden kunnen bijdragen aan andere activiteiten of in het spel van de kinderen. Laat de kinderen bijvoorbeeld meetervaringen opdoen met een weegschaal, wat in de huishoek mogelijk tot ander spel leidt. Of laat de kinderen veel in sprongen van 2 tellen, wanneer er wordt gekeken hoeveel handschoenen of schoenen er zijn meegekomen vandaag (als uitbreiding op de gewone telrij en als voorbereiding op de tafel van 2). Impuls 5: Reflecteren op de activiteit. Leer kinderen niet alleen om iets te maken of te doen, maar ook om daarop terug te kijken. Hoe is het gegaan? Zijn ze tevreden (en waarom)? Kan het ook anders? Enzovoort. Dit helpt kinderen kritisch na te denken over hun handelen. De uitkomsten worden meegenomen in vervolgactiviteiten. [einde kader] [begin opdracht] Opdracht 19. Probeer bij elke didactische impuls uit het voorgaande kader te bedenken of jij dit gedrag ook beheerst en hoe je dat zou kunnen toepassen op de groep. [Einde opdracht] [kader een stukje theorie] Didactische impulsen
Made with FlippingBook flipbook maker