Peter Ale & Martine van Schaik - Reken-wiskundeactiviteiten stimuleren in de groep
• de namen van de telwoorden hardop een aantal keer worden herhaald in de juiste volgorde (telrij); • het tellen wordt gekoppeld aan de eigen lichaamsdelen van het kind (en dus dicht bij de eigen beleving van het kind blijft); • tijdens het opzeggen van de telrij in het rijmpje ook de lichaamsdelen worden aangeraakt (koppeling van telwoorden met verschillende zintuigen ervaren). Door de herhaling en koppeling aan de eigen lichaamsdelen gebeuren er dingen in de hersenen waardoor kennis wordt opgeslagen en onthouden. De hersenen moeten informatie krijgen van het lichaam. Dit gebeurt door de zintuigen. Raak daarom bij het tellen van de teentjes elk teentje dat je telt aan. Noem hardop de dingen die je ziet in een telboekje en wijs ze aan met je vinger. Tel de hapjes hardop als je een baby voert. De zintuigen zijn horen, zien, ruiken, voelen en proeven. [Begin opdracht] Opdracht 7. Welke zintuigen worden er in jouw speelleeromgeving op de groep gestimuleerd? Maak eens een lijst met situaties/routines en materialen die specifiek inspelen op bepaalde zintuigen van het kind. Zijn er zintuigen die nog weinig gestimuleerd worden bij jou op de groep? [Einde opdracht] Ook belangrijk is dat de kinderen de woorden leren die bij een bepaalde handeling horen. Neem bijvoorbeeld het vergelijken van hoeveelheden of voorwerpen; daarbij horen begrippen als: Het aanleren van zulke woorden kan door de woorden hardop te zeggen en dit vaak te herhalen wanneer dit van toepassing is, én door kinderen hier zelf ervaringen mee te laten opdoen (met verschillende zintuigen de handeling zelf laten uitvoeren/ervaren). Hierdoor stimuleer je de rekenontwikkeling van kinderen. Deze begrippen gaan overigens niet alleen over getalbegrip, maar ook over meten. [voorbeeld] Lengte meten op de groep Op de groep heeft juf Marieke een meetlint opgehangen aan de deur. De kinderen zien het meetlint en vragen zich af wat het is (zie figuur 3.1). Ze zien de getallen die erop staan, waarvan ze sommige kennen, maar vele ook niet. Juf Marieke benoemt dat het een meetlint is, en dat je er bijvoorbeeld mee kunt meten hoe lang iets is. ‘Zullen we eens kijken hoe lang jij bent?’ In no time heeft ze de interesse van de kinderen gewekt. ‘Tot waar kom ik?’ ‘En ik?’ ‘Ik?’ Samen worden de kinderen (die dat willen) op de groep gemeten, er worden streepjes gezet (in verschillende kleuren) en de namen worden erbij geschreven. ‘O, wat ben jij al groot! Jij bent precies zo lang als het meetlint, precies 100 cm [streepje wordt geplaatst, aangewezen en de naam van het kind wordt genoteerd]. En jij bent zo lang: 87 centimeter.’ Voorzichtig ontstaat er zelfs een gesprek over wie langer is dan het meetlint. • meer – minder • groter – kleiner • hoog – laag • veel – weinig
Made with FlippingBook flipbook maker