Peter Ale & Martine van Schaik - Reken-wiskundeactiviteiten stimuleren in de groep

2. Hoe analyseer je de fouten? Hierna bespreken we hoe je met een rekengesprek kunt achterhalen hoe een kind denkt en rekent. Het kan ook zijn dat je al zonder informatie van het kind kunt ontdekken hoe de fout is ontstaan. Dat komt meestal doordat je al vaak dezelfde fout hebt zien maken. Op grond van je conclusies maak je een plan voor extra instructie of eventueel een herhalingsles. Feedback Feedback geven kan op verschillende manieren. • Je kunt opgaven nakijken; je richt je dan vaak vooral op het antwoord. Hoeveel sommen zijn er goed/fout? • Je kunt ook observeren; kijk bijvoorbeeld tijdens een klassikale vraag welke kinderen een bepaalde opgave fout maakten (of niet met de gewenste oplossingsstrategie oplosten). Deze kinderen worden dan apart genomen om extra instructie te krijgen. • Je kunt tijdens een zelfstandigwerkmoment rondlopen in de klas en kinderen feedback geven op de antwoorden, of juist op de oplossingswijze. • Kinderen die vastlopen kun je feedback geven op hun aanpak: Wat wordt er gevraagd? Heb je een idee hoe je deze opgave kunt oplossen? Zou je het met je blokjes kunnen oplossen, deze situatie? Welke som hoort hierbij? • Kinderen die tijdens een knutselactiviteit fouten maken bij het meten, kun je helpen door te vragen hoe ze de liniaal hebben gebruikt. Vaak gaat het fout bij de nul op de liniaal. De voornoemde voorbeelden van feedback zijn onder te brengen in de volgende vier niveaus van feedback: 1. Feedback op de taak (taakniveau) Hierbij gaat de feedback over het resultaat van de taak. Dit is goed of fout. Vaak is er ook een maximaal aantal fouten dat bijvoorbeeld mag worden gemaakt in een rijtje van tien sommen. Het aantal goede antwoorden geeft zicht op of de taak goed is gemaakt. 2. Feedback op het proces (procesniveau) Deze feedback is gericht op hóé het kind de taak heeft volbracht. De feedback geeft het kind zicht op of dit de juiste werkwijze is (of niet). Dit vraagt goede observaties, maar je kunt de kinderen ook vragen precies te noteren wat zij doen (zodat achteraf feedback op het proces kan worden gegeven). Dit is iets wat in het voortgezet onderwijs de normaalste zaak van de wereld is, maar in het basisonderwijs niet altijd wordt gevraagd. 3. Feedback op zelfregulatie (niveau van zelfregulatie) Dit is feedback gericht op het zelf oplossen van opgaven, gericht op het uitvoeren van de activiteit. Je moedigt dan aan om door te zetten, om zelf een oplossing of aanpak te bedenken, of om iets volgens een bepaalde aanpak op te lossen. 4. Feedback op de persoon (persoonlijk niveau) Deze feedback is óf direct gericht op de persoon (bijvoorbeeld ‘Je bent geweldig’, ‘Wat ben je toch slim’), óf is heel algemeen (‘Goed gedaan’, ‘Goed gewerkt’), waardoor niet duidelijk is of het om het resultaat of om het proces gaat. [ kader reflectieve overdenking ] Feedback gericht op het persoonlijke niveau is vrijwel nooit effectief. Het kan er zelfs voor zorgen dat mensen denken dat ze niets meer bij kunnen leren; ze hebben dan een zogenoemde fixed mindset . Ze zeggen bijvoorbeeld: ‘Zo ben ik nou eenmaal!’ Jij kunt hier het verschil maken, jij kunt voorkomen dat kinderen in jouw groep gaan denken: ‘Ik kan toch niet rekenen!’ door kinderen te laten beseffen dat ze

Made with FlippingBook flipbook maker