De brede basis van het sociaal werk - Spierts, Sprinkhuizen, Hoijtink, Jonge, Doorn
1 • Sociale dimensies van ‘sociaal’ werk
ongelijkheden en sociale rechtvaardigheid indringend in beeld, zoals Jansen, Fortuin, Huurne en Vlaar in hun hoofdstuk over duurzaamheid en de energietransitie in dit boek laten zien (hoofdstuk 15). Wat de klimaatverandering, maar ook bijvoorbeeld de coronacrisis duidelijk maken, is dat de gevolgen vaak ongelijk verdeeld zijn binnen en tussen samenlevingen. Sociaal werk verhoudt zich tenminste op twee manieren tot sociale veranderingen. Het houdt zich bezig met de gevolgen van sociale verandering, maar professionals in sociaal werk zijn zelf ook change agents of initiators van verandering. Om dat te illustreren blikken we kort terug op de roots van het moderne sociaal werk, waaruit blijkt hoe verweven het is met maatschappelijke veranderingen. Verschillende historici en sociologen laten zien hoe het ontstaan van het sociaal werk het gevolg was van grote maatschappelijke veranderingen in de negentiende eeuw (De Swaan, 2004; Waaldijk, 1996). In het Europa van die tijd bracht de indus trialisering ingrijpende sociale veranderingen met zich mee, zoals de opkomst van fabrieksarbeid en een scheiding tussen wonen, werken en gezinsleven. De industria lisering had grote armoede tot gevolg die zich concentreerde in de grote steden. In de fabrieken waren de arbeidsomstandigheden naar huidige maatstaven bijzonder slecht (lange werkdagen, gevaarlijk en ongezond werk en lage lonen). Het leven van gezinnen uit steden als Manchester en Sheffield is destijds uitgebreid en gedetailleerd gedocu menteerd (Thompson, 1968). Een deel van de elite trok zich de miserabele omstan digheden van de arbeiders aan. Kapitaalkrachtige burgers vormden organisaties die zich met problemen van de arbeidersklasse gingen bezighouden, zoals verenigingen voor betere woningen (de latere woningcorporaties). Of de in 1871 in Amsterdam opgerichte vereniging Liefdadigheid naar Vermogen, die zich naast materiële steun ook met opvoeding ging bezighouden (De Regt, 1993). De oprichters waren de acht tienjarige J.F.L. Blankenberg, zijn jongere broer, zijn zus en een vriend. De aanvanke lijke doelstelling van de nieuwe vereniging luidde ‘hulpverlenen aan behoeftigen’ en ‘tot nut van anderen werkzaam zijn’. Hiermee was feitelijk de eerste ‘moderne’ armenzorgvereniging tot stand geko men, die zich in de volgende decennia intensief zou inzetten voor het opheffen van armoede. Een kleine dertig jaar later, in 1899, zag de Nederlandse Bond tot Kin derbescherming het levenslicht en werden de Bureaus voor Alcoholisten opgericht. In datzelfde jaar werd in Amsterdam de eerste school voor maatschappelijk werk opgericht: de Opleidingsinrichting voor Socialen Arbeid (zie ook hoofdstuk 2). Dat Amsterdam hier de primeur had, was in zekere zin logisch. De sociale problematiek was daar namelijk het grootst. Zo ontstond een nieuwe beroepsgroep die zich bezighield met de gevolgen van de grote sociale veranderingen voor het dagelijks leven van mensen, gezinnen en gemeenschappen. Deze groep pioniers ontwikkelde veel kennis en documenteerde soms uitvoerig hoe diep de veranderingen ingrepen in de levens van mensen en welke
38
Spierts_De_brede_basis_van_het_sociaal_werk-2e_import-VoorDruk.indd 38
10/08/2023 11:20
Made with FlippingBook Ebook Creator