Rigter_ Ontwikkelingspsychopathologie bij kinderen en jeugdigen druk 4

2.4 ■ Diagnostische methoden en instrumenten

2.4.3 Betrouwbaarheid van de informanten Zoals we hiervoor zagen, maakt een hulpverlener tijdens het diagnostisch gesprek en het diagnostisch interview gebruik van informanten – kinderen, ouders, andere belangrijke betrokkenen. Maar hoe betrouwbaar en valide zijn de indrukken en interpretaties van die informanten? Volwassenen kunnen het gedrag van een kind verschillend interpreteren. Dat kan samenhangen met een verschillende culturele achtergrond en verschillende persoonlijke opvattingen, maar ook met verschillende situaties waarin ze het kind meemaken. Kinderen gedragen zich niet in elke situatie en bij iedereen op dezelfde manier. Het komt om die reden geregeld voor dat een vader het gedrag van zijn kind anders interpreteert en waardeert dan een moeder. Ook op school kunnen kinderen zich anders gedragen dan thuis, en bij opa en oma ook weer anders. We zeggen dan dat hun gedrag contextafhankelijk is. Bovendien kunnen volwassenen selectief waarnemen en het gedrag verschillend waarderen. Dat geldt natuurlijk ook voor de hulpverlener zelf. Je moet je zo veel als mogelijk bewust zijn van eigen normen en waarden, en van eigen (voor)oordelen. Onderzoek laat zien dat de interpretaties van volwassenen die het kind in dezelfde situatie meemaken, het meest overeenkomen. De interpretaties van een ouder en een kind blijken het meest van elkaar te verschillen. Dat verschil is gro ter naarmate het kind ouder is (Van der Ende, 1999). Adolescenten – en hun vrienden – kunnen zelf beter informatie geven over hun psychische problemen dan hun ouders, want die zijn vaak niet goed op de hoogte van het gedrag van hun kinderen (Verhulst, 1998). De ouders onderschatten in de regel de mate van agressief en tegendraads gedrag en het misbruik van middelen als alcohol, can nabis, lachgas en xtc. Het lijkt erop dat adolescenten daar tegenover onderzoe kers wel eerlijk over durven te zijn. Betekent die uiteenlopende informatie dat hulpverleners niet veel hebben aan al die verschillende informanten? Juist wel: de verschillende ervaringen van die informanten zijn een belangrijke bron van informatie. Zo is het voor een goede classificatie en diagnostiek belangrijk om te weten of een kind thuis minder hyperactief is dan op school. Elke informant is een bron van aanvullende informatie waar de hulpverlener zijn voordeel mee kan doen. Het gaat er niet om wie het ‘het best’ weet; het gaat erom wat alle informanten samen te vertellen hebben. Bedenk wel dat de infor manten zelf daar vaak heel anders over denken. Hun verschillende interpretaties kunnen een bron van onderlinge conflicten zijn. Tot slot moeten hulpverleners erop bedacht zijn dat volwassenen die veel negatieve ervaringen met een kind hebben, weinig of geen oog meer hebben voor diens positieve gedrag. Het kind kan zich naar die negatieve verwachtingen gaan gedragen ‘omdat het toch niks uitmaakt wat ik doe’, en zo is de cirkel rond. En een hulpverlener moet ook bij zichzelf nagaan welke (voor)oordelen er spelen wanneer hij naar een bepaald kind (en diens gezin) kijkt. Open en oordeelloos kijken en luisteren gaat niet vanzelf.

2

43

Made with FlippingBook Learn more on our blog