Rigter_ Ontwikkelingspsychopathologie bij kinderen en jeugdigen druk 4
2 ■ Classificatie, diagnostiek en epidemiologie
2.4
Diagnostische methoden en instrumenten
Om psychische problemen in kaart te brengen, kunnen hulpverleners vragenlijs ten, gesprekken, interviews en observaties gebruiken. Soms lopen die methoden in elkaar over. Zo kan een lichamelijk onderzoek of het afnemen van een test de mogelijkheid geven om iemand te observeren of vragen te stellen. Hierna volgt een toelichting op vier methoden, en bekijken we hoe betrouwbaar de informatie is waarop hulpverleners zich baseren. 1 Het diagnostisch gesprek Het gesprek is het belangrijkste instrument bij classificatie en diagnostiek. Bij een gesprek gaat het om drie dingen: luisteren, vragen stellen en observeren. Daarbij is de juiste houding van cruciaal belang: hulpverleners moeten zich kun nen verplaatsen in de ander, begrijpen en aanvoelen wat deze meemaakt, en openstaan voor zijn verhaal. Tegelijk mag een hulpverlener zijn eigen waarden en normen niet vergeten, want eigen opvattingen kunnen je zowel helpen als belem meren in het begrijpen van de problemen van iemand anders. Hoe hoger de mate van empathie, acceptatie en zelfkennis van de hulpverlener, des te beter de hulpvrager zich begrepen voelt en hoe meer hij vertelt – en hoe beter een hulpverlener hem kan helpen. In het gesprek is luisteren (naar de ouder) nodig om te horen hoe die het pro bleem ervaart: ‘Karel is altijd bang als hij naar bed moet.’ Behalve luisteren naar de hulpvrager, bij jonge kinderen meestal de ouder(s), moet ook het kind zo veel mogelijk bij het gesprek worden betrokken en naar zijn mening worden gevraagd. Vragen stellen preciseert het probleem: ‘Wanneer is hij precies bang? Alleen als het donker is, of ook overdag voor zijn middagslaapje?’ Door ouders en kind te observeren tijdens het gesprek – kijken, luisteren, ruiken – krijgt de hulpverlener ook een indruk van de toestand van ouders en kind. Het proces van diagnostiek en hulpverlening begint met een (intake)gesprek, dat vrijwel altijd wordt gevoerd door een psychiater, psycholoog of orthopeda goog. Deze neemt een anamnese af: hij brengt de voorgeschiedenis van de pro blemen in kaart op grond van informatie die hij krijgt van ouders en kind, en zo nodig ook van andere betrokkenen. Meestal wordt ook aandacht besteed aan het gezin waar het kind deel van uitmaakt (gezinsanamnese). Na dit gesprek kan een ( diagnostisch ) interview volgen, waarbij de hulpverle ner een aantal gestandaardiseerde vragen stelt (vragen van een vragenlijst, bij voorbeeld de SCID-5 Junior, een gestructureerd klinisch interview voor DSM 5-stoornissen bij kinderen en adolescenten; Wante et al., 2021). Daarbij moet het kind/de adolescent kiezen uit een beperkt aantal antwoordcategorieën. 2 Observeren Observeren is doelgericht, opzettelijk en systematisch waarnemen (De Roos, 2008). Hoe kijkt iemand? Waarom loopt hij rood aan? Wanneer verslikt hij zich? 2.4.1 Vier diagnostische methoden
40
Made with FlippingBook Learn more on our blog