Rigter_ Ontwikkelingspsychopathologie bij kinderen en jeugdigen druk 4
2.2 ■ Classificatie
centiel betekent dan dat bij honderd vergelijkbare kinderen tien een even grote score behaalden, en negentig niet. De meestgebruikte dimensionale vragenlijst is de CBCL (Child Behavior CheckList), die bestaat uit 120 uitspraken waarop degene die de lijst invult steeds moet antwoorden met ‘helemaal niet van toepassing’, ‘een beetje of soms van toe passing’, of ‘duidelijk of vaak van toepassing’. De CBCL kent verschillende versies voor verschillende leeftijdsgroepen. Voor elke leeftijdscategorie zijn er aparte normen, en er wordt onderscheid gemaakt tussen jongens en meisjes. Er zijn lijsten voor kinderen (vanaf 11 jaar), voor ouders en voor andere opvoe ders (zoals verzorgsters in een kinderdagverblijf of leerkrachten). De uitspraken zijn verdeeld over acht mogelijke probleemgebieden. Voorbeelden zijn: ‘Mijn kind heeft moeite om vrienden te maken’, en ‘Mijn kind vindt het prettig om alleen te zijn.’ Categoriaal en dimensionaal classificeren vergeleken In Nederland is bij psychiaters de DSM wat populairder, en bij psychologen de CBCL. Maar het grootste verschil is dat de DSM veel meer gebruikt wordt: in de wetenschappelijke literatuur, in de hulpverlening én in de populaire pers. Daarom gebruiken we in dit boek vooral de DSM-indeling. Toch heeft de CBCL een aantal voordelen boven de DSM. Zo sluit ze beter aan bij ontwikkelingspsychopathologische ideeën, omdat de dimensionale aanpak de door de tijd veranderende psychische problematiek van kinderen beter in kaart kan brengen. Dat lukt met de statische categorieën van de DSM veel minder goed. De CBCL gaat er daarnaast van uit dat er geen harde criteria bestaan voor psy chische stoornissen. Wat hulpverleners met de vragenlijst doen, is vergelijken in welke mate bepaald gedrag van een kind (belangrijk) afwijkt van dat van zijn leef tijd- en seksegenoten. Dat voorkómt dat een kind dat onrustig is, heen en weer rent, aan één stuk door praat en niet stil kan zitten, bijna automatisch de diagnose ADHD krijgt omdat de DSM-5 zulk gedrag kenmerkend vindt voor de stoornis. Een ander voordeel van de CBCL is dat niet alleen de hulpverlener, maar ook het kind zelf (als het oud genoeg is), de ouders en eventuele andere betrokkenen, zoals leerkrachten, hun ervaringen geven. Er worden dus gegevens uit drie bron nen gebruikt, waarvan er niet één de beste is of het meest weet (zie 2.4.3). De CBCL heeft ook nadelen ten opzichte van de DSM. De mondiale versprei ding van de vragenlijst – waarvan de normering voor verschillende culturen is aangepast – is veel lager. Voor wetenschappers wordt het dan moeilijk om verge lijkingen tussen landen te maken en daaruit bijvoorbeeld conclusies te trekken over mogelijke risicofactoren van een stoornis. Daarnaast kunnen met behulp van de vragenlijst vooral psychische problemen die veel voorkomen en veel symptomen hebben, goed worden opgespoord. Dat geldt niet voor zeldzame stoornissen met maar één symptoom, zoals broekpoepen of selectief mutisme (het niet willen praten met vreemden en/of in een vreemde omgeving). Dat lukt weer beter met de DSM (Carr, 1999; Grietens, 2000). Overigens komt het vaak voor dat een diagnosticus beide methoden gebruikt. 2.2.5
2
37
Made with FlippingBook Learn more on our blog