Ten Broeke-Praktijkboek Geïntegreerde Cognitieve Gedragstherapie

1.7 Drie niveaus in het gedragstherapeutisch proces

en situaties toekennen die inhoudelijk onjuist is (seksueel getinte gedachtes hebben betekent dat je een immoreel mens bent; boodschappen doen in een drukke winkel is een goede voorspeller van een hartstilstand). Ook kan de relatie van de patiënt met op zichzelf juiste interpretaties disfunctioneel zijn, of anders de wijze waarop hij daarmee omgaat. Zo kan iemand aan het feit dat zijn moeder onlangs 85 is geworden de op zichzelf terechte conclusie verbinden dat zij niet heel lang meer zal leven. Wanneer die conclusie echter gepaard gaat met het obsessief bezig zijn met deze gedachte, kan dit gemakkelijk tot een emotioneel probleem leiden. Zo kan er ook sprake zijn van een te geringe betrokkenheid op positieve aspecten, bijvoorbeeld wanneer een tot depressi viteit geneigde patiënt onvoldoende oog heeft voor zijn eigen kwaliteiten en een aantal gunstige omstandigheden in zijn leven. Op het niveau van het aangrijpingspunt stelt de therapeut zich concreet de volgen de vragen: ■ Wat doet de patiënt wat hij beter niet kan doen? ■ Wat doet de patiënt niet wat hij beter wel kan doen? ■ Welke dingen zou de patiënt eventueel op een andere manier moeten doen? ■ Welke zaken ziet de patiënt mogelijk verkeerd? ■ Welke dingen ziet de patiënt weliswaar juist, maar zou hij met meer afstand moeten bekijken? ■ Welke dingen ziet de patiënt op zich wel juist, maar zou hij met meer betrokkenheid moeten ervaren? Aansluitend op de beantwoording van deze vragen zal de behandelaar zich steeds de De cognitief gedragstherapeut kan bij het beantwoorden van deze vraag in ieder geval gebruikmaken van een grote database aan bewezen effectieve interventies, ruim hon derd jaar gedeelde klinische ervaring en een flinke portie therapeutische creativiteit. Daarnaast heeft hij de mogelijkheid zijn handelen te baseren op diagnostische zoek- en classificatieschema’s, zoals de holistische theorie (HT), betekenisanalyse (BA) en func tieanalyse (FA), die – naast op het DSM-5-classificatiesysteem gebaseerde, effectief gebleken protocollaire behandelingen (Keijsers et al., 2017; zie ook hoofdstuk 2 van dit boek) – richting kunnen geven aan het opstellen van een behandelplan. Naast het opstellen van een passend behandelplan dient in iedere therapie, dus ook bij cognitieve gedragstherapie, overwogen te worden hoe de therapie het best kan wor den vormgegeven. Dit wordt door Korrelboom en Ten Broeke (2014) het niveau van de ‘therapeutische context’ genoemd (zie hierna). 1.7.2 Niveau 2: de therapeutische context Therapie komt uiteindelijk neer op beïnvloeding. De patiënt wil zich, in principe, door zijn behandelaar laten beïnvloeden om dingen anders te gaan zien of doen. Behalve de bereidheid van de patiënt om zich voor deze beïnvloeding open te stellen, is het ook van groot belang dat de behandelaar en de behandeling als geloof- en navolgenswaar- volgende aanvullende vraag stellen: ■ Hoe kunnen we dat beïnvloeden?

37

Made with FlippingBook flipbook maker