John Bassant en Marianne Bassant-Hensen (red.) - Mensenwerk
2 Kinderen, jongeren en hun ouders
Verstandelijke beperkingen zijn er in gradaties, die worden bepaald door het intelligen- tiequotiënt (IQ) en de sociale redzaamheid. Een gemiddeld IQ is honderd. Er zijn kinde- ren met een IQ dat lager is dan vijfentwintig. Zij zijn zeer ernstig verstandelijk beperkt en bereiken uiteindelijk een ontwikkelleeftijd van ongeveer één jaar. Ze kunnen dus als ze volwassen zijn alleen dingen die een kind van één of anderhalf zou kunnen: een paar woordjes brabbelen, op een trommeltje slaan. Kinderen met een ernstige verstandelijke beperking hebben een IQ tussen twintig en veertig en bereiken een ontwikkelleeftijd van ongeveer twee jaar: ze kunnen korte zinnetjes van een paar woorden uitspreken, een eenvoudig puzzeltje leggen of memory spelen. Kinderen met een matige verstan- delijke beperking hebben een IQ van ten hoogste vijfenvijftig en bereiken een ontwik- kelleeftijd van vier à vijf jaar. Zij kunnen een paar woordjes lezen en een enkel woordje schrijven. Soms lukt het hun om een mobiele telefoon te gebruiken. Kinderen met een licht verstandelijke beperking hebben een IQ van hooguit zeventig en bereiken een ont- wikkelleeftijd van ongeveer twaalf jaar. Sommige van deze kinderen gaan – met extra ondersteuning – naar een gewone basisschool, andere gaan naar een speciale school voor kinderen met een verstandelijke beperking. Dan zijn er ten slotte nog zwakbegaafde kinderen met een IQ tot vijfentachtig. Die gaan in principe naar een gewone basisschool en volgen daar het gewone programma – al hebben ze daar vaak wel moeite mee en lopen ze kans op een leerachterstand op verschillende onderdelen. Het zorgaanbod aan deze kinderen en aan hun ouders is uiteenlopend. Tegenwoordig wordt minder gesproken in termen van ‘zorgaanbod’, maar van ‘ondersteuningsbehoef- te’. Er is een tijd geweest dat kinderen met een ernstige of zeer ernstige verstandelijke beperking bijna als vanzelf werden opgenomen in gezinsvervangende kinderhuizen, waar zij in groepen opgroeiden tot zij konden worden opgenomen in tehuizen voor volwas- senen. Tegenwoordig blijven kinderen zo veel mogelijk thuis wonen, met ondersteuning voor de ouders. Er zijn ook mogelijkheden gecreëerd voor beschermd wonen en voor dagbehandeling. Daarnaast zijn er mogelijkheden voor tijdelijke opname of kort verblijf. Dat is met name een uitkomst voor ouders: de opvoeding van en zorg voor een kind met een verstandelijke beperking is zwaar, vraagt veel tijd en energie en kan ten koste gaan van de opvoeding van andere kinderen in het gezin. Dan is het van groot belang dat ou- ders af en toe een time-out kunnen nemen en even zelf op adem kunnen komen of weer eens alle aandacht kunnen geven aan de andere kinderen in het gezin. De verantwoordelijkheid voor de zorg voor kinderen met een licht verstandelijke be- perking en voor zwakbegaafde kinderen ligt sinds de invoering van de nieuwe Jeugdwet in 2015 bij de gemeenten. Die moeten dus zorgen voor een aanbod dat is afgestemd op de ondersteuningsbehoefte van kinderen, ouders en leerkrachten in het reguliere basis- onderwijs. Gemeenten zijn – in het kader van de Participatiewet – ook verantwoordelijk voor een beleid dat erop gericht is dat jongeren en volwassenen met een verstandelij- ke beperking zo veel mogelijk meedoen aan het arbeidsproces en daarvoor voldoende worden toegerust. Al met al is de situatie voor kinderen en volwassenen met een licht verstandelijke beperking in een paar decennia drastisch veranderd. Zij worden niet meer,
50
Made with FlippingBook - Online magazine maker