John Bassant en Marianne Bassant-Hensen (red.) - Mensenwerk
6 Dak- en thuislozen
Ý Ý Residentieel daklozen, die geen zelfstandig woonadres hebben. Zij wonen in voor- zieningen van de maatschappelijke opvang en maken gebruik van de zorg die deze bieden. Soms komen zij daar direct na het verlies van onderdak terecht, vaak zwer- ven ze eerst rond. Dan melden ze zich pas als hun – vaak kleine – netwerk van logeeradresjes is uitgeput en het leven op straat ze te zwaar gaat vallen. Ý Ý Potentieel daklozen, die zo marginaal gehuisvest zijn dat zij dreigen dakloos te wor- den. Het gaat bijvoorbeeld ommensen met hoge huurschulden en/of onaangepast gedrag die uit huis gezet dreigen te worden. Sommige potentieel daklozen wonen in (illegale) pensions, slechte kamers of caravans. Ý Ý En ten slotte zwerfjongeren, de dak- en thuislozen onder de 25 jaar. Deze groep is nog het meest onzichtbaar. Het zijn de uitvallers uit de jeugdhulpverlening en zij die tussen wal en schip raken als de jeugdhulpverlening afloopt vanwege het bereiken van de achttienjarige leeftijd en er nog geen adequaat vervolg is. Zij zijn volwassen volgens de wet, en nazorg is niet voorhanden, niet adequaat of wordt door de jongere niet gewenst. Verdriet is de bindende factor Marcel (61): ‘Ik zit nu ongeveer drie maanden in het Labrehuis en ik voel me niet eens ongelukkig. Wat daar gebeurt, kom je ook in de "gewone" maatschappij tegen. Met sommige bewoners klikt het. Anderen laat je links liggen. Er zijn weleens wat irritaties over en weer, maar over de hele linie valt het allemaal mee. Je kunt je altijd terugtrekken op je eigen kamer. Het is een veilige haven. Iedereen heeft een volle rugzak met ellende. Daar vang je zo nu en dan flarden van op. Er is tussen de mensen één bindende factor: Verdriet … Hoe kom je in zo’n opvanghuis terecht? In mijn geval had het met de dood van mijn Marianne te maken. Zij stierf plotseling in de kerstnacht van het jaar 2000. Geheel on- verwacht. Als je beste maatje er ineens tussenuit knijpt, dan verdwijnt de grond onder je voeten. Vóór haar overlijden was mijn leven best over rozen gegaan. Leuke baan. Aardig huis. Een paar keer per jaar met vakantie. Na de begrafenis lag alles in puin. Ik kon de draad niet meer oppakken. De post bleef ongeopend. Rekeningen onbetaald. De hond liet ik ’s nachts uit. Ik kwam nog nauwelijks buiten. Ik wilde niemand zien. Dat was de eerste fase. Vervolgens ben ik een tijdje vreselijk aan de drank gegaan en begon ik bergen geld uit te geven. Het was pure zelfvernietiging al met al. Zo ben ik in het hulpverleningstraject terechtgekomen. Eerst een paar maanden ziekenhuis, afdeling psychiatrie. Daar word je ook niet vrolijk van. Daarna ambulante zorg. Het bleek bij mij allemaal te berusten op een verkeerde rouwverwerking, die uiteindelijk geleid heeft tot een complete burn-out. Ik wilde dood. Toen ik opnieuw aan het werk ging, verbeterde de toestand. Helaas werd het bedrijf failliet verklaard. Ik kwam weer thuis te zitten. Een door mij niet te beheersen terugval volgde. Ik heb toen twee besluiten genomen: ik wilde niet langer in het huis met al die herinneringen blijven en ben een andere baan gaan zoeken. Het tij leek te keren. Ik
130
Made with FlippingBook - Online magazine maker