John Bassant en Marianne Bassant-Hensen (red.) - Mensenwerk

5.2 Wat is verslaving?

Ý Ý de rol van zelfhulpgroepen en ervaringsdeskundigen; Ý Ý wat de mogelijkheden voor sociaal werkers zijn om met verslaafden te werken. Waarover zet dit hoofdstuk je aan het denken? Na bestudering van dit hoofdstuk besef je: Ý Ý wat je eigen houding is ten opzichte van verslaving en verslaafden;

Ý Ý dat verslaving een complex maatschappelijk verschijnsel is; Ý Ý wat je mogelijkheden zijn om met verslaafden te werken.

5.2 Wat is verslaving? Om officieel vast te stellen of er sprake is van verslaving wordt de definitie uit de DSM gebruikt, het internationale diagnostisch handboek voor de geestelijke gezondheidszorg. Hiervan is de vijfde versie inmiddels verschenen, de DSM -5 (zie ook hoofdstuk 4). Versla- ving vormt hier een van de twintig groepen van psychiatrische stoornissen. Ook gokver- slaving is erin opgenomen. Verslaving wordt in de DSM-5 getypeerd met behulp van elf kenmerken. Bij vier of vijf criteria gaat het om een gematigde stoornis en bij zes of meer is er sprake van een ernstige stoornis. De vorige versie van de DSM, de DSM-4 , maakte een onderscheid tussen ‘misbruik’ en ‘afhankelijkheid’. Misbruik is dan een gematigde vorm van verslaving en bij afhankelijkheid ben je ernstig verslaafd. Als er sprake is van ‘mis- bruik’, is na behandeling gecontroleerd gebruik vaak weer mogelijk. Bij ‘afhankelijkheid’ is dat meestal onmogelijk en is volledige ‘abstinentie’ (helemaal stoppen met het middel) de enige manier om uit de verslaving te blijven. Een deel van deze patiënten kan dat niet, bij hen is het van belang de schade zo veel mogelijk te beperken. Dit laatste wordt harm reduction genoemd. De criteria voor verslaving van de DSM-5 zijn: Ý Ý vaker en in grotere hoeveelheden gebruiken dan je van plan bent; Ý Ý mislukte pogingen om te minderen of te stoppen; Ý Ý gebruiken en herstellen van gebruik kosten veel tijd; Ý Ý sterk verlangen om te gebruiken; Ý Ý door gebruik tekortschieten op het werk, school of thuis; Ý Ý blijven gebruiken, ondanks het feit dat dit problemenmeebrengt in het relationele vlak; Ý Ý door gebruik opgeven van hobby’s, sociale activiteiten of werk; Ý Ý voortdurend gebruiken, zelfs wanneer men daardoor in gevaar komt; Ý Ý voortdurend gebruiken, ondanks de kennis dat het gebruik lichamelijke of psychische problemen met zich meebrengt of verergert; Ý Ý grotere hoeveelheden nodig hebben om het effect nog te voelen, oftewel tolerantie; Ý Ý het optreden van onthoudingsverschijnselen, die afnemen door meer van de stof te gebruiken.

107

Made with FlippingBook - Online magazine maker