Taaltalent 3 - Verbruggen, Taks, Falier en Jacobs

Hoofdstuk 1 Familie

het boek – de boeken het meisje – de meisjes

Let op de spelling van substantieven in de pluralis:

b oo m – b o ·men w ee k – w e ·ken n aa m – n a ·men

ko p – ko p · p en be d – be d · d en ma n – ma n · n en

baa s – ba· z en hui s – hui· z en

nee f – ne· v en brie f – brie· v en

Opdracht 6

A Lees de tekst en onderstreep alle substantieven.

Mijn vader is leerkracht. Hij werkt op een kleine school bij ons in de buurt. Op die school zitten vooral kinderen uit ons dorp. Op de school werken sommige ouders als vrijwilliger. Ze lezen voor uit boeken of eten samen met de kinderen tussen de middag een boterham.

B Schrijf de onderstreepte woorden op in de singularis en de pluralis.

Voorbeeld: vader – vaders

Opdracht 7 Wat is de correcte pluralis van deze substantieven? Kijk ook in het woordenboek.

1 raam

ramen

rammen

š a

š b

2 schap

schapen

schappen

š a

š b

3 kas

kassen

kazen

š a

š b

4 pot

poten

potten

š a

š b

5 bal

balen

ballen

š a

š b

6 baas

baazen

bazen

š a

š b

7 week

weken

weeken

š a

š b

22

Made with FlippingBook - Online catalogs