Rigter_Handboek ontwikkelingspsychopathologie bij kinderen en jeugdigen HD2

2 Classificatie, diagnostiek en epidemiologie

Leren classificeren De categorieën waarin mensen hun waarnemingen indelen, hebben ze ooit geleerd te onderscheiden. Dit leerproces gaat in principe levenslang door, en onze kennis is dus niet statisch en kan worden uitgebreid. Mensen die niets van (ontwikkelings)psychopatho logie weten, kunnen zeggen dat ze een kind ‘heel vreemd vinden doen’. Welke aspecten ze in het gedrag van dat kind vreemd vinden, kunnen ze vaak niet uit leggen. ‘Nou gewoon, echt heel vreemd, ik vind haar ook afstandelijk’, zeggen ze dan desgevraagd. Met be hulp van de kennis uit dit boek leert een beginnende hulpverlener om ‘vreemd’ gedrag in te delen, of, an ders gezegd, te classificeren. Op grond van die kennis kan dan in dit geval bijvoorbeeld het vermoeden wor den uitgesproken dat het kind autisme heeft en daar door ‘vreemd en afstandelijk’ overkomt. Mogelijkheid tot ordening We delen onze waarnemingen in omdat we behoefte hebben aan vereenvoudiging. Als er geen classificatie is, is het onmogelijk om een naam te geven aan een verschijnsel. Het blijft dan ‘een ding’, ‘een persoon’ of ‘een gebeurtenis’. Classificatie biedt de mogelijkheid tot ordening: het leidt tot een beter begrip van wat ver schillend en wat hetzelfde is en brengt de wereld in kaart. Met classificatie kunnen ogenschijnlijk onge lijksoortige verschijnselen toch bij elkaar horen. Lan ge blonde meisjes in spijkerbroek kunnen bijvoorbeeld net als heren in driedelig grijs behoren tot de klasse ‘ingenieur’ (Fresco 1994). Een goed classificatiesys teem waarmee onderscheid gemaakt kan worden tus sen verschijnselen maar tevens overeenkomsten gezien kunnen worden en nieuwe verschijnselen kunnen wor den ingedeeld, wordt gezien als de basis van een we tenschap. Denk hierbij aan de arts die een onderscheid moet maken tussen drie ziekten die gepaard kunnen gaan met ademhalingsmoeilijkheden, zoals longont steking, bronchitis en astma. Ook in dit boek komt deze vaardigheid aan de orde. Want ook bij een psychi sche stoornis moet men zich altijd afvragen of er nog een andere psychische stoornis is die dezelfde symp tomen kan veroorzaken en die dus uitgesloten moet worden. Dit wordt de differentiaaldiagnose genoemd. Het is meestal een kinderarts of -psychiater, die op sys tematische wijze de problematiek identificeert. Bij een vermoeden van een stoornis zal hij moeten nagaan of het inderdaad om een stoornis gaat, of om problemen die bij de leeftijd horen (en vanzelf voorbijgaan). Hij zal ook nagaan of de symptomen misschien veroorzaakt worden door een andere aandoening met dezelfde symptomen als de stoornis.

stoornissen wordt bestudeerd. Zowel classificatie (het vaststellen van een stoornis) als diagnostiek (het ver klaren van het ontstaan van een stoornis) wordt ge daan door gespecialiseerde hulpverleners: de kinder arts, psychiater, klinisch of ontwikkelingspsycholoog of orthopedagoog. Andere hulpverleners en professi onele opvoeders, zoals sociaal werkers, verpleegkun digen, leerkrachten en de ouders van het kind, worden hierbij betrokken. Zij kunnen informatie geven waar op de diagnosticus zijn oordeel mede baseert. 2.2.1 Definitie van classificatie Classificatie is niet meer en niet minder dan iets (een situatie, persoon of voorwerp) herkennen, er de juiste naam aan geven en het vervolgens indelen in een cate gorie. Bij classificatie geeft iemand antwoord op deze vraag: Wat is dit? Als mensen om zich heen kijken, als ze luisteren, proeven, ruiken, kortom, als mensen waarnemen, proberen ze tegelijkertijd het resultaat van het waarnemingsproces in te delen in categorieën. Waarnemers vragen zich bijvoorbeeld het volgende af: Is het kind dat daar loopt een jongen of een meisje? De muziek die gespeeld wordt, hoor ik daarin nu wel of geen saxofoon? Dat lekkere toetje dat we in het Turkse restaurant aten, zat daar kaneel in? Dat drukke gedrag van dat kind, is dat nu adhd? Automatisch probeert de waarnemer zijn waarnemingsresultaten in te delen in de voor hem bekende categorieën. Wellicht is dat een diepe menselijke behoefte (Fresco 1994). Als we iets nieuws tegenkomen zijn wij mensen (ook kinde ren) nieuwsgierig. Als het iets fysieks is, gaan we ‘het’ vastpakken, erin knijpen, eraan ruiken of ervan proe ven. Als het een gebeurtenis of persoon is, gaan we ob serveren, ons ermee bemoeien, kijken wat de reactie is, enzovoort. Zo delen we van jongs af aan de dingen, personen en situaties om ons heen in op basis van zin tuiglijke waarnemingen en interpretaties. Cultuur- en plaatsgebonden Om te kunnen classificeren moeten we waarnemen, maar ook onderscheid kunnen maken tussen de cate gorieën waarin we de waarnemingsresultaten indelen. Een waarnemer maakt daarvoor gebruik van de kennis die hij heeft, en deze kennis is gebonden aan de per soon en de tijd en cultuur waarin hij leeft. Zo noemt men in de ene cultuur een meisje volwassen als de eer ste menstruatie heeft plaatsgevonden; in een andere cultuur verbindt men dat aan een concrete leeftijd. Zo noemt de ene volwassene een kind driftig, een andere noemt hetzelfde kind assertief. 2.2 Classificatie

38

Made with FlippingBook Annual report