Ten Broeke-Praktijkboek Geïntegreerde Cognitieve Gedragstherapie

1.6 Psychotherapie in het algemeen en cognitieve gedragstherapie in het bijzonder

mogelijk maakt om zeer selectief en toch adequaat te reageren op specifieke gebeur tenissen, hebben er ongetwijfeld aan bijgedragen dat de harde leefwereld voor veel mensen geleidelijk aan een stuk minder hard is geworden. Dat voordeel heeft echter wel ook een nadeel: in ingewikkelde systemen kan meer ‘kapotgaan’ of ontregeld raken dan in eenvoudige systemen. Dit geldt ook voor het emotiesysteem. Door constitutie (gebrekkige hardware in de vorm van ‘zwaktes’ in het brein, of hormonale of andere biofysische verstoringen), specifieke leerervaringen (gebrekkige opbouw en disfuncti onele afstelling van de software) of een combinatie van beide ontstaan relatief gemak kelijk fouten in de emotionele informatieverwerking, emoties en (dus) gedrag. Wan neer dergelijke ‘fouten’ leiden tot emotioneel lijden en disfunctioneren, is er sprake van psychopathologie. Patiënten worden dan bijvoorbeeld bang van zaken waarvoor ze eigenlijk niet bang zouden hoeven te zijn, woedend als daarvoor niet voldoende reden is, of juist te veel aangetrokken tot plezierige maar schadelijke situaties. Ze vermijden dingen die ze beter niet kunnen vermijden, en gaan af op zaken die ze beter links kun nen laten liggen. In de loop der tijden zijn diverse (psychologische) systemen ontwikkeld om psy chopathologie te detecteren en te ‘repareren’, naast de ‘medische’ interventies. Sinds de opkomst van de psychoanalyse aan het einde van de negentiende eeuw spreekt men van ‘psychotherapie’. Daarvan zijn inmiddels vele honderden soorten en varianten op gekomen en deels ook weer verdwenen. Gemeenschappelijke uitgangspunten van alle soorten psychotherapie zijn (1) dat psychopathologie (deels) voortkomt uit leererva ringen en (2) dat die leerervaringen (deels) kunnen worden gecorrigeerd door nieuwe leerervaringen. De verschillen tussen de diverse psychotherapieën liggen enerzijds in het soort leerervaringen dat men verantwoordelijk acht voor het ontstaan en voortbe staan van de psychopathologie, en anderzijds in de aard en wijze van toediening van de corrigerende leerervaringen, binnen of buiten de therapiesessies, die de patiënt tijdens de behandeling moet ondergaan. Veel psychotherapieën gaan uit van klinische theorieën die betrekkelijk of zelfs ge heel en al losstaan van de psychologische inzichten die binnen de experimentele psy chologische laboratoria zijn en worden ontwikkeld. Cognitieve gedragstherapie is wat dat betreft, tot op zekere hoogte, een uitzondering. Ontstaan halverwege de vorige eeuw, als een reactie op de psychoanalyse van die tijd, beriepen de gedragstherapeuten zich erop de klinische toepassing te zijn van experimenteel geverifieerde leerprincipes. Toen geleidelijk aan bleek dat de vraagstukken in de klinische praktijk vaak te complex waren om in alle gevallen te kunnen volstaan met de antwoorden die de psycholo gische wetenschap op dat moment te bieden had, is de klinische praktijk van de ge dragstherapie noodzakelijkerwijs langzamerhand losser komen te staan van die weten schap (Korrelboom & Ten Broeke, 2006a). Naarmate de psychotherapie en daarmee ook de gedragstherapie meer maatschappelijk geïnstitutionaliseerd raakten en men zich moest voegen in allerlei organisatorische en financiële raamwerken, is die afstand verder toegenomen. De geleidelijk gegroeide integratie van gedragstherapie met ‘de’ cognitieve therapie tot cognitieve gedragstherapie heeft die verwijdering van de acade mie in eerste instantie niet kleiner gemaakt. In haar begintijd was cognitieve therapie, anders dan gedragstherapie oorspronkelijk was, een puur klinische aangelegenheid. De eerste inzichten van Tim Beck en Albert Ellis kwamen voort uit wat ze hadden ervaren

35

Made with FlippingBook flipbook maker