Ten Broeke-Praktijkboek Geïntegreerde Cognitieve Gedragstherapie

1.5 Cognitie en emotie

representatieniveau

stimulus

Sr-pos-representatie

respons

Sd

R

betekenis

feitelijke Sr-neg

Figuur 1.5 FA met Langs representatieniveaus van de Sr-pos: stimulusrepresentaties, responsrepresentaties en betekenisrepresentaties

Verderop, in paragraaf 1.7, wordt in het kader van het gedragstherapeutische proces in detail besproken hoe de op het klassieke leerparadigma gebaseerde betekenisanalyse en de van het operante paradigma afgeleide functieanalyse nader uitgewerkt worden in een therapeutisch kader. Tussenstand In de voorgaande paragrafen is vanuit een evolutionaire visie, op basis van leertheorie ën en emotietheorieën, beknopt geschetst hoe leren en de kennis die daarvan de weer slag vormt, belangrijke hulpmiddelen zijn om te overleven in een doorgaans ‘vijandi ge’ wereld. Besproken werd hoe door middel van klassieke conditionering een beeld wordt opgebouwd van hoe de wereld in elkaar steekt. Wat is aantrekkelijk en aversief (evaluatief leren) en wat voorspelt wat (signaal-leren)? Op grond hiervan vindt de zo genoemde primaire appraisal van iedere situatie plaats. Procedures en mechanismen, vooral bestudeerd binnen de operante conditionering, maken duidelijk hoe er geleerd wordt om adequaat met deze situaties om te gaan. Deze procedures en mechanismen vormen de basis voor de zogenoemde secundaire appraisal (Lazarus, 1991). Primaire en secundaire appraisal zijn beide grotendeels automatische en dus razendsnelle pro cessen zonder tussenkomst van expliciete denkprocessen in het algemeen en bewus te gedachten in het bijzonder. Men maakt als het ware al inschattingen voordat men zich zelfs maar realiseert dat er inschattingen nodig zijn. Deze ruime opvatting over appraisal heeft in zekere zin de doorslag gegeven in een heftige discussie die enkele decennia geleden tussen Lazarus en Zajonc is gevoerd (Lazarus, 1981; Zajonc, 1980). De eerste legde sterk de nadruk op een interpretatieproces dat richting geeft aan de emotionele reactie op een stimulus, inclusief gedrag. De tweede ontkende de noodzaak of zelfs invloed van interpretatie oftewel appraisal op de emotionele reacties. Door appraisal te definiëren als een betekenisverlenend en evaluatief proces dat zich ook (of zelfs vooral) op automatisch en onbewust niveau kan afspelen, hadden zij in feite beiden gelijk (Rapee, 1991). Deze discussie raakt aan de kwestie wat de verschillen zijn tussen cognitieve the rapie, gedragstherapie en – bij wijze van compromis – cognitieve gedragstherapie. De vraag daarbij is ten minste wat de term ‘cognitief ’ feitelijk toevoegt aan ‘gedragstherapie’. In de praktijk denkt men bij ‘cognitief ’ immers exclusief aan het inzetten van verbale interventies, zoals de socratische methode in het algemeen en gedachterapporten in

33

Made with FlippingBook flipbook maker