Ten Broeke-Praktijkboek Geïntegreerde Cognitieve Gedragstherapie

1 Geïntegreerde Cognitieve Gedragstherapie. Uitgangspunten en contouren

De bekendste traditionele cognitieve emotietheorie is wellicht die van Schachter en Singer. Deze auteurs gaan ervan uit dat emotie begint met arousal , waarna dit aan een bepaalde oorzaak wordt geattribueerd. De kleur van die attributie bepaalt vervolgens de aard van de emotie (Schachter & Singer, 1962). Wie zijn fysiologisch bepaalde op winding attribueert aan de aanwezigheid van een aantrekkelijke vrouw, zal als emotie seksuele lust ervaren dan wel die opwinding als zodanig benoemen. Wie dezelfde op winding attribueert aan een groepje dreigend kijkende skinheads, zal als emotie angst ervaren. Deze visie, waarbij een cognitieve interpretatie van fysiologische arousal het vertrekpunt is van een emotionele episode, heeft later diverse varianten gekend. In een van de bekendste varianten, de appraisal theory , breidt Lazarus het terrein van datgene wat wordt geïnterpreteerd verder uit. Het gaat niet meer uitsluitend om de in terpretatie van fysiologische arousal, maar ook om een interpretatie van de gehele sti mulusconstellatie (Lazarus, 1991). Geleidelijk aan zijn binnen het emotieonderzoek de studieterreinen van conditionering, cognitieve processen en neurofysiologie en neuro chemie ineengeschoven (Lang, 1994a). Daarbij worden vanuit de conditioneringsthe orieën onder meer de automatische processen rondom kennisverwerving benadrukt. Vanuit cognitieve theorieën is onder meer de invloed bestudeerd die de werking van het geheugen en cognitieve processen, zoals aandachtsallocatie en vooringenomen heid ( bias ), hebben op emotie (zie bijvoorbeeld Kahneman, 2011). De neurochemie en de neurofysiologie hebben meer licht geworpen op de manier waarop de hardware die ten grondslag ligt aan de emotieprocessen en de emotionele kennisinhoud die mensen ervaren, inwerkt op de software. Gebleken is bijvoorbeeld dat de amygdala een cen trale rol speelt in het emotieproces. In dat hersengebied wordt, zonder verdere tus senkomst van corticale processen, razendsnel (emotionele) betekenis toegekend aan waargenomen prikkels uit de buitenwereld (bijvoorbeeld LeDoux, 2015). In deze ontwikkeling is, sinds Schachter en Singer hun theorie formuleerden, de rol van bewuste verwerking en interpretatie van stimuli voordat men tot een emoti onele respons kan komen, aanzienlijk kleiner geworden ten opzichte van de waarde die wordt toegekend aan onbewuste informatieverwerking. Onbewuste informatie verwerking heeft, vanuit het individu bezien, veel voordelen. Enerzijds wordt zo te gemoetgekomen aan de vereisten om adequaat en snel te kunnen reageren op situa ties die van belang zijn; de bewuste verwerking en bewerking van informatie vindt in feite daarna pas plaats (zie bijvoorbeeld Huibers & Peeters, 2010). Anderzijds kan de flexibiliteit in reactiepatronen, waar dat mogelijk is, behouden blijven. Frijda’s visie op het emotieproces is een illustratie van deze manier van denken (Frijda, 1986). Emotie wordt door hem in eerste instantie gezien als een detecterings- en actieprogramma met betrekking tot gebeurtenissen die een persoonlijk belang raken (zie voor een bre de oriëntatie op deze aannames ook De Waal, 2019). Voortdurend wordt de omgeving in de gaten gehouden. Doordat dit op een vrijwel geheel onbewust niveau plaatsvindt, interfereert dit observeren niet met de dagelijkse activiteiten. Mobilisering, dat wil zeggen in actie komen, vindt plaats op het moment dat er iets wordt waargenomen wat van persoonlijk belang kan zijn, bijvoorbeeld een kans of een bedreiging. Men houdt op met waarmee men bezig is, de aandacht verplaatst zich naar de waargenomen po tentiële bedreiging of kans, en tegelijkertijd bereidt het lichaam zich voor op de actie die dadelijk wellicht nodig is. Hiermee zijn meteen de drie kenmerken genoemd die

30

Made with FlippingBook flipbook maker