Ten Broeke-Praktijkboek Geïntegreerde Cognitieve Gedragstherapie
1 Geïntegreerde Cognitieve Gedragstherapie. Uitgangspunten en contouren
Frequentie is zo’n factor. Hoe vaker een specifieke betekenisrepresentatie (US/UR) is geactiveerd, des te groter is de kans dat deze ook bij een volgende gelegenheid actief zal worden. Context is een andere relevante factor. Seksuele toenadering zal als CS in de context van een vertrouwde partner en de eigen seksuele opwinding minder snel de US/UR ‘verkrachting’ activeren dan wanneer die toenadering door een onbekende wordt gezocht op een moment dat men zelf helemaal niet met seks bezig is. Associa tieve connectie maakt ook verschil. Hier gaat het niet zozeer om de absolute frequen tie waarmee een bepaalde US/UR wordt geactiveerd (zoals bij de factor frequentie), maar om de relatieve frequentie waarmee déze CS juist déze US heeft opgewekt. Dit kan bijvoorbeeld komen doordat die CS niet of nauwelijks associaties met andere US/ UR’en onderhoudt. Zo kan een bepaald op zichzelf betrekkelijk onbekend liedje als ‘Le vent nous portera’ van de groep Noir Désir min of meer exclusief verbonden zijn met dierbare herinneringen aan een te vroeg overleden vriend. Er zijn nog andere fac toren die beïnvloeden welke betekenisrepresentatie in de retrievalcompetitie wint op een bepaald moment. Bij priming zorgt een al actieve betekenis in het brein van de betrokkene (eventueel subliminaal) ervoor dat de CS sneller een US/UR zal activeren die overeenkomsten vertoont met die reeds geactiveerde betekenis. Wie om een of an dere reden (bijvoorbeeld door gepieker) al gespannen is, zal eerder met angst op een onschuldig bedoelde toenadering reageren dan iemand die volkomen ontspannen is. Recentheid (hoe korter geleden geactiveerd, des te meer kans om dat weer te worden), gelijkenis (hoe meer de CS lijkt op de US/UR, des te groter de kans op activering) en het tegenovergestelde daarvan, contrast , zijn andere voorbeelden van factoren die een rol kunnen spelen in de herinneringsstrijd. Zwart is, bijvoorbeeld, doorgaans sterker geassocieerd met wit dan met rood of bruin. Zo kan ‘een ostentatief gelukkig koppel zien’ (CS) bij een tot depressiviteit geneigde patiënt eerder de US/UR ‘echtscheiding’ activeren dan het zien van zich meer neutraal gedragende stellen. Bij het actief wor den van een specifieke betekenis worden automatisch andere betekenissen die met dezelfde CS zijn geassocieerd, in het geheugen geïnhibeerd. De geactiveerde betekenis bepaalt het gedrag van de betrokken patiënt, of in ieder geval diens gedragsneigingen en gevoelens. Waar klassieke conditionering de mechanismen van de voorspelbaarheid van gebeur tenissen in de omgeving bestudeert, zo betreft het paradigma van operante conditio nering de controleerbaarheid ervan. Gedragingen die tot (vermeende) positieve con sequenties leiden worden bekrachtigd en nemen toe in frequentie binnen een gegeven context. Gedragingen die niet zulke gevolgen hebben, of zelfs tot negatieve gevolgen leiden, zullen steeds minder frequent worden en mogelijk zelfs uit het gedragsrepertoi re verdwijnen. Net als bij klassieke conditioneringsmodellen zijn ook binnen operante conditionering steeds meer cognitieve verklaringsmechanismen van dit conditione ringsprincipe naar voren gebracht (Schachtman & Reilly, 2011). Het organisme ‘weet’ dat binnen een bepaalde context (de discriminative stimulus of Sd genoemd) een ze kere gedraging (de response of R) waarschijnlijk zal leiden tot een specifieke positieve Operante conditionering
1.4
26
Made with FlippingBook flipbook maker