Dina Bouman-Noordermeer, Marilene Gahier, Erica Griffioen en Rita Rutten - Beter Nederlands - De verdieping

6.4 Voegwoorden van vergelijking

69 71 72 72 72 73 73 73 74 75 76 76 77 80

Oefeningen

6.5 Voegwoorden van verhouding

6.5.1 Naarmate/naargelang

6.5.2 Hoe … hoe …

6.5.3 Vaste uitdrukkingen

Oefening

6.6 Voegwoorden van beperking

Oefeningen

6.7 Voegwoorden van voorwaarde

Oefening

6.8 Voegwoorden van tegenstelling

Oefeningen

6.9 Overzicht voegwoorden in formeel taalgebruik

7

Bijzinnen met verwijswoorden

82

7.1 Verwijswoorden

82 82 83 84 85 86

7.1.1 Wanneer gebruik je dat of die?

Oefeningen

7.1.2 Wanneer gebruik je wat?

Oefeningen

7.1.3 Wanneer gebruik je wie?

Oefening 87 7.1.4 Wanneer gebruik je met wie, waarmee, op wie, waarop, enzovoort? 87 Oefeningen 89

8

Verwijswoorden met een voorzetsel

93

8.1 Verwijzing naar zaken/dingen

93 94 94 95 96 96

Oefening

8.2 Verwijzing naar bijzinnen

Oefening

8.3 Ergens, nergens, overal

Oefeningen

Made with FlippingBook Learn more on our blog