Rosemarie Buikema & Liedeke Plate (red.) - Handboek genderstudies in media, kunst en cultuur

Deel 1 – Debatten

me van de tweede feministische golf, maar werd juist in en door het feminisme tot moeder van het feminisme gemaakt . De Beauvoir werd feminist en De tweede sekse feministisch: On ne naît pas féministe, on le devient . Ook De Beauvoir heeft geen essentie, maar kreeg er een door haar interactie met een transnationale feministische beweging. De andere kant van de medaille is dat ook feminisme geen essentie heeft. ‘Feminisme’ heeft niet één oorsprong en het heeft ook niet één doel. Verschillende feministische acties geven vorm aan ‘feminisme’ en zorgen voor (nieuwe) feministi sche heldinnen en fundamentele publicaties. Aan een feministische genealogie moet, kortom, steeds opnieuw vormgegeven worden. Het feminisme waarmee De Beauvoir en De tweede sekse in de jaren zeventig als het ware werden ingekleurd is een specifiek feminisme dat niet noodzakelijk oog heeft voor niet-westerse vormen van feminisme en voor lichamen die niet voldoen aan ‘m/v’. Het is jammer dat er over het algemeen maar één schijnbaar juist verhaal over de feministische geschiedenis de ronde doet. Dit standaardverhaal laat het niet toe dat bepaalde vormen van feminisme als femi nistisch gekenmerkt worden en classificeert sommige feministen als feministischer dan andere. In de hedendaagse feministische theorievorming is veel aandacht voor de manie ren waarop feministische geschiedenis wordt (her)verteld. In die context wordt vaak opnieuw nagedacht over de generationele dimensie van (verhalen over) feminisme (zie bijvoorbeeld Hemmings 2011). De suggestie van De Lauretis om partiële en partijdige genealogieën voor feminisme op te stellen in plaats van één zogenaamd ‘juist’ feministisch verhaal, is tegenwoordig gemeengoed binnen genderstudies. Door deze geste wordt aan vrouwelijke continuïteit een specifieke invulling gegeven. Astrid Henry heeft in dit debat een term ingezet die laat zien dat er tussen vrouwen altijd continuïteit én rivaliteit bestaan. Ze stelt dat de binaire oppositie continuïteit-rivaliteit de ambivalente verhouding tussen (generaties) vrouwen aan het oog heeft onttrokken. Feministen uit vroeger tijden zijn noch noodzakelijk onze aartsrivalen noch onproblematisch onze zusters. In de beste gevallen zijn zij allebei; we zijn affir matief over de manier waarop vroegere feministen stelling hebben genomen en lezen die stellingnamen in haar context. In haar boek Not My Mother’s Sister uit 2004 legt Henry uit dat een nieuwe generatie van derdegolffeministen zich daarom tot het tweedegolffeminisme verhoudt volgens een patroon van ‘disidentificatie’ (Henry 2004: 7). 3 Disidentificatie houdt een identificatie tegen iets of iemand in, terwijl ze eveneens uitdrukking geeft aan de intieme gerichtheid op het andere of de andere persoon. Om zich als feminist tegen De Beauvoir te identificeren, moet men eerst kennisnemen van De Beauvoirs werk, moet men dat werk van buiten kennen. Henry legt uit dat disidentificatie niet een weigering inhoudt (ik weiger me tot De Beauvoir te verhou den), maar dat het een identificatie is die in feite al gemaakt is, maar waartegen in verweer wordt gekomen (ik wil me niet met De Beauvoir identificeren, omdat zij zogenaamd universeel geldige in plaats van specifieke uitspraken over vrouwen deed

36

Made with FlippingBook - Online catalogs