Anja Valk, Martijn Baalman, Mariken van der Laan en Vita Olijhoek - Actief met taal in de zaakvakken
13
Wie, wat, waar?
Doel van de werkvorm
‘Je beantwoordt vragen over de tekst. Zo vind je de hoofdge dachte van de tekst.’
Doel voor de leerkracht het vinden van de hoofdgedachte van een tekst Voorbereiding ■■ 10 minuten
■■ een al behandelde tekst uit een zaakvakmethode kiezen ■■ 5 vragen maken op het blad Wie, wat, waar? ■■ het blad kopiëren voor elke leerling
De teksten van de zaakvakken dienen allemaal om informatie over te brengen, zodat de leerling meer te weten komt over de wereld om hem heen. Die informatie toegankelijk maken is soms nog niet zo eenvoudig. Hoe kom je erachter wat je wel van een tekst moet onthouden en wat je mag vergeten? Wat is belangrijk voor de toets om te weten? De meeste methodes bieden hier zelf hulpmiddelen voor in de vorm van gearceerde woorden in de tekst of een samenvatting van een hoofdstuk. Maar zelf leren zien wat de hoofdgedachte is, dus wat het belangrijkste van de tekst is, is nog veel nuttiger. Deze werkvorm helpt om de hoofdgedachte te vinden.
Kennisbasis: 5.1.3 Technieken voor informatieverwerking
Voorbereiding 1 Kies een tekst die de leerlingen al gelezen hebben of die je al besproken hebt. 2 Maak bij deze tekst ongeveer vijf vragen. Met het antwoord op deze vragen moeten de leer lingen de hoofdgedachte uit de tekst kunnen halen. Je kunt hiervoor goed de w-vragen (en de hoe-vraag) gebruiken. 3 Typ de vragen in het blad Wie, wat, waar? De vragen staan links, de antwoorden komen in de rechterkolom onder elkaar. 4 Zet het blad klaar op het digibord. 5 Kopieer het blad voor elke leerling of laat ze de vragen overschrijven op een blaadje of in een schrift.
108
Made with FlippingBook. PDF to flipbook with ease