Ellen Gerrits, Mieke Beers, Gerda Bruinsma en Ingrid Singer - Handboek taalontwikkelingsstoornissen

1.7  Taalinput en taalontwikkelingsstoornissen

de omgeving verandert (De Groot, 2011). Het gemak van deze reactivatie door aanbod van een andere taal is afhankelijk van de akoestische eigenschappen en de wijze waarop de contrasterende klanken worden gevormd (Best & McRo berts, 2003). Een tweetalig kind moet twee sets foneemcontrasten leren onderscheiden, waarbij de foneemgrenzen in verschillende talen elkaar kunnen overlappen. Wanneer het kind in beide talen de helft van de input krijgt die een eentalig kind krijgt, zal het de foneemcontrasten ook voor de eerste verjaardag beheer sen. Bij ongelijk aanbod kan het verwerven van de foneemcontrasten in de min der gesproken taal langer duren (Sundara, Polka & Molnar, 2008). Eentalig op groeiende kinderen leren vanaf 7 maanden lettergrepen herkennen binnen een gesproken zin (Jusczyk & Aslin, 1995). Rond de leeftijd van 10 maanden hebben ze genoeg ervaring opgedaan met de fonologie van de moedertaal om te her kennen waar woordgrenzen kunnen liggen en beginnen ze woorden te herken nen (Sebastián-Gallés & Bosch, 2002). Ook simultaan tweetalig opgroeiende kinderen herkennen bekende woordvormen uit beide talen wanneer ze onge veer 10 maanden oud zijn (Vihman, Thierry, Lum, Keren-Portnoy & Martin, 2007). Het herkennen van woordvormen is een voorwaarde voor het leren van de betekenis van woorden (Saffran, 2001). Eentalig opgroeiende kinderen van 14-17 maanden oud konden na een korte training een nieuwe woordvorm aan een betekenis koppelen; simultaan tweetalige baby’s konden dit iets later: vanaf 17-20 maanden. Deze vertraging heeft echter geen gevolgen voor de woorden schat op de leeftijd van 30 maanden. De receptieve woordenschat ontwikkelt zich bij simultaan tweetalige kinderen voor beide talen dan ook even snel als voor eentalige kinderen. Hierbij is wel van belang dat in beide talen voldoen de input wordt gegeven (Thordardottir, 2011). De snelheid en het verloop van de ontwikkeling van twee verschillende talen worden vooral bepaald door de kwantiteit en de kwaliteit van de taalinput (blootstelling aan taal). Meestal is de taalinput voor twee of meerdere talen ongelijk. Wanneer een taal door slechts één ouder wordt gesproken en niet wordt gebruikt in de dagelijkse omgeving van het kind, bestaat het risico dat de passieve woordenschat achterblijft (Mac Leod, Fabiano-Smith, Boegner-Page & Fontolliet, 2013). De expressieve woor denschat bij tweetalige kinderen ontwikkelt zich in de beide talen gecombi neerd even snel als bij eentalige kinderen (Junker & Stockman, 2002; Pearson, Fernández & Oller, 1993). Hierbij is de mate van blootstelling bepalend voor de snelheid waarmee de woordenschat zich uitbreidt (Garcia-Sierra et al., 2011). Ook voor de verwerving van de morfosyntactische regels van taal heeft een meertalige opvoeding geen nadelige gevolgen (De Houwer, 2005). Wel speelt de complexiteit van de talen een rol in de snelheid waarmee het kind de mor fosyntactische regels verwerft (Julien, 2008). In hoeverre en op welke wijze de grammaticale en morfosyntactische regels van de ene taal invloed uitoefenen op het leren beheersen van de regels van de andere taal, is al jaren onderwerp van debat. Hoe het komt dat er soms wel en soms geen transfer wordt gevonden

41

Made with FlippingBook - Online catalogs