Pauline Kuiper-Jong - Taaltempo Nederlands

zij mogen

en zij?

drinken jullie?

wij drinken zij drinken

en zij? gaat u? komt u?

ik ga

ik kom

studeer je?

ik studeer zij studeren

en zij? kun je?

ik kan

kunnen jullie? mag ik komen?

wij kunnen

u/je mag komen hij mag komen ik wil wachten hij wil wachten

en hij?

wil je wachten?

en hij?

moeten we reserveren?

jullie moeten reserveren

kom je eten?

ik kom eten

komen jullie eten?

we komen eten ik ga studeren zij gaan studeren

ga je studeren?

en zij?

eten jullie? ga je eten?

wij eten ik ga eten ze gaat eten ik kom ik vind hij vindt ik woon hij woont ik wil eten zij wil gaan ik spreek zij spreken

en zij?

komt u? vind je?

en hij?

woon je?

en hij?

wilt u eten?

willen jullie gaan?

wij willen gaan

en zij?

spreek je?

en zij?

loopt hij? weet je?

hij loopt ik weet zij weten

en zij?

hebben jullie?

wij hebben

en hij?

hij heeft

20

Made with FlippingBook - Online catalogs