Praktijkboek lesgeven in het mbo - van Dijck & Ettekoven

1 Welkom in het mbo

Een goede start: X maakt verbinding met je studenten; X verbindt de leerdoelen met praktijk; het liefst hún praktijk; X klinkt vriendelijk en beslist over hoe er bij jou gewerkt en geleerd wordt. 2 Nieuwe kennis Veel willen vertellen is een valkuil, zeker als je nieuw bent. Als je langdurig aan het woord bent, gaat veel informatie bij studenten het ene oor in en het andere oor weer uit. Laat je studenten tijdens de les dus zelf stukjes infor matie verzamelen, en stel kriskras vragen om te checken of ze eruit halen wat nodig is. Verbind de informatie daarbij altijd met de praktijk. Als je wel aan het woord bent, zorg dan dat het boeiend is om naar je te luisteren. Onderwijzen is ook een beetje theater. Kenmerken van goede uitleg zijn: X Wees niet langer dan twintig minuten aan het woord. 3 Zelf verwerken In elke leersituatie moeten studenten zichtbaar actief aanwezig zijn. Voor leren zijn activiteiten nodig: leeractiviteiten. Zet je studenten aan het werk! Opmerkingen als ‘Ik doe het wel thuis mevrouw’ accepteer je niet. Niks doen is bij jou geen optie. Zorg voor concrete opdrachten, bij voorkeur uit de praktijk, en maak duidelijk wat ‘af’ moet in de les. Wees zelf ook actief. Ga niet achter je bureau zitten, maar loop regelmatig rond, luister en kijk. Kenmerken van zelf verwerken zijn: X Elke student is aan de slag. X Het is helder wat de activiteit moet opleveren. X Als docent ben je ook actief bezig. 4 Afronding Bij heel veel lessen verdrinkt de afronding in het haastige vertrek van de studenten. Neem er de tijd voor! Zonder goede afsluiting verdampt veel van de inhoud direct weer. Check wat geland is en wat niet. Zijn de leerdoe len gehaald? Wat kunnen en weten de studenten nu? Geef feedback, zowel op het werk als op de leerhouding: ‘Mooi kort en kernachtig samengevat, Karima!’, ‘Goed gewerkt, Jody!’ Spreek studenten die tijdens de les qua leer houding tekortschoten even een-op-een. X Wissel af met vragen stellen zonder vingers. X Maak altijd verbinding met de beroepspraktijk.

30