John Bassant en Marianne Bassant-Hensen (red.) - Mensenwerk
2 Kinderen, jongeren en hun ouders
Waarover zet dit hoofdstuk je aan het denken? Na bestudering van dit hoofdstuk: Ý Ý kun je de afweging maken of werken in het jeugddomein past bij jou en bij je voor- keuren; Ý Ý en kun je je een beeld vormen van wat je je nog eigen moet maken – aan kennis, vaardigheden en houding – om later als professional in het jeugddomein werkzaam te kunnen zijn. 2.2 Jeugd in beeld: omschrijving van de doelgroep Er zijn in ons land 2,2 miljoen kinderen van 0 tot 12 jaar en 4,8 miljoen kinderen en jon- geren in de leeftijd van 0 tot 25 jaar. Drie kwart van de jeugd is van autochtone herkomst, een kwart van allochtone afkomst. De allochtone jeugd is in toenemende mate van de tweede of derde generatie. Met verreweg de meeste autochtone en allochtone kinderen en jongeren – volgens diverse schattingen: zeker zo’n 85, misschien zelfs 90 procent (CBS, 2015) – gaat het goed: ze zijn gezond, doen het vrij goed of gewoon goed op school, hebben vrienden en vriendinnen, sporten actief en vinden na hun opleiding relatief snel werk. Natuurlijk zijn er weleens problemen op een of ander vlak, maar die kunnen zij zelf (of hun ouders) meestal wel oplossen. Al dan niet met steun van familie, vrienden of anderen in hun omgeving, zoals leerkrachten of andere professionals. 10 à 15 procent van de kinderen en jongeren heeft of krijgt in de loop van hun ont- wikkeling min of meer ernstige problemen, 5 procent krijgt te maken met ernstige tot zeer ernstige problemen (Zeijl, 2005). Dat kunnen problemen van allerlei aard zijn: pro- blemen met het opgroeien of opvoeden, gezinsproblemen zoals echtscheiding van de ouders of huiselijk geweld, gezondheidsproblemen, psychische problemen, problemen op school, problemen in het sociale verkeer, financiële problemen, verslavingen, moeite met het zoeken naar en het vinden van werk, of problemen waar politie en justitie aan te pas komen. Of kinderen en ouders in de problemen komen, is onder meer het gevolg van de wisselwerking tussen risicofactoren en beschermende factoren. Zij kunnen met tal van risicofactoren te maken krijgen. Dat kunnen factoren zijn op microniveau, dat wil zeg- gen: factoren bij het kind zelf, bijvoorbeeld een lage intelligentie, een negatief zelfbeeld; of bij de ouders, bijvoorbeeld verslaving of een autoritaire opvoedstijl. Het kunnen ook factoren zijn op mesoniveau, bijvoorbeeld sociaal isolement van het gezin en factoren op macroniveau, bijvoorbeeld armoede, economische crisis of discriminatie. Tegenover al die riscofactoren kunnen beschermende factoren staan die het risico op het ontstaan van problemen beperken. Beschermende factoren zijn bijvoorbeeld hoge intelligentie, een positief zelfbeeld, een stabiele persoonlijkheidsstructuur, opvoedings- competentie van de ouders, een warme en positieve sfeer in het gezin, sociale steun en sociale bindingen, een stabiel sociaal en politiek klimaat (Bakker et al., 1998).
38
Made with FlippingBook - Online magazine maker