John Bassant en Marianne Bassant-Hensen (red.) - Mensenwerk

2 Kinderen, jongeren en hun ouders

2.1 Inleiding Werken met kinderen, jongeren en hun ouders heeft – als je daar voor openstaat – iets fascinerends. Het is zo’n beetje als simultaan schaken, op meerdere borden tegelijk. Bij je werk met kinderen moet je namelijk met veel verschillende zaken tegelijkertijd rekening houden: een bijzondere vorm van multitasken! In de eerste plaats zijn kinderen per definitie in ontwikkeling. Elke fase van die ont- wikkeling brengt haar eigen kenmerken, mogelijkheden en beperkingen met zich mee. Aan een dreumes van anderhalf jaar kun je nog niet uitleggen waarom zijn ouders gaan scheiden, een puber van dertien hoef je wat dat betreft misschien niks meer wijs te ma- ken. Alle kinderen maken alle ontwikkelingsstadia door: van baby en dreumes, naar peu- ter, kleuter, schoolkind, puber en adolescent – tot ze uiteindelijk volwassen zijn en in staat verantwoordelijkheid te dragen voor zichzelf en voor anderen. Maar ze doen dat allemaal wel in een eigen tempo en soms ook in een eigen volgorde. Want kinderen brengen bij hun geboorte een eigen aanleg, temperament en karakter mee. Ze zijn – let- terlijk – allemaal anders. Maar ze hebben ook een aantal zaken gemeen: alle kinderen en jongeren verkennen tijdens hun ontwikkeling hun mogelijkheden en tasten de grenzen af. Dat kan goed uitpakken of fout, soms heel erg fout. In de tweede plaats groeien kinderen op in verschillende domeinen of ‘milieus’. De thuissituatie is voor praktisch alle kinderen het primaire milieu waarin de basis wordt gelegd voor de hele verdere ontwikkeling. En die thuissituaties zijn net zo verschillend als de kinderen zelf: er zijn gezinnen met vader, moeder, broertjes en zusjes, er zijn eenou- dergezinnen, er zijn samengestelde gezinnen, er zijn gezinnen met hetero-ouders en met een homopaar als ouders. Er zijn warme en open en gesloten, geïsoleerde gezinnen. Er zijn gezinnen waarin kinderen streng en autoritair worden opgevoed en gezinnen waarin veel met kinderen wordt overlegd. Er zijn gezinnen die in riante welvaart leven en gezin- nen in grote armoede – en alle gradaties daartussen. Die primaire opvoedsituaties worden op de voet gevolgd door het tweede milieu: de kinderopvang, de peuterspeelzaal, basisschool en het voortgezet onderwijs. Daarnaast vormen voor veel kinderen vrijetijdsvoorzieningen, sportorganisaties en het verenigings- leven een derde milieu, waarin zij met leeftijdgenoten van alles beleven. In al die milieus leren kinderen en ontwikkelen zij zich – al dan niet in de gewenste richting. Zo kan het ene kind enthousiast beginnen aan een sportcarrière in een leuke club waar het zich helemaal thuis voelt, terwijl een ander kind al heel jong aansluiting vindt bij een club van leeftijdgenoten die zich bekwamen in criminele activiteiten. Kinderen en ouders kunnen daarbij op allerlei manieren en op verschillende fronten in de problemen komen. Er kunnen allerhande opvoed- en opgroeiproblemen voorko- men, er kunnen problemen op school zijn, problemen in de omgang met leeftijdgenoo tjes, kinderen kunnen thuis of buitenshuis te maken krijgen met geweld en daardoor getraumatiseerd raken, kinderen kunnen verslaafd raken – bijvoorbeeld aan gamen of aan alcohol en drugs.

36

Made with FlippingBook - Online magazine maker