John Bassant en Marianne Bassant-Hensen (red.) - Mensenwerk

Uit het dagboek van Peter (34), sociaal werker in de maatschappelijke opvang Ik vertrouw het niet … ik blijf toch nog maar even voor de deur staan: dat was mijn ge- dachte vanochtend, toen ik voor een intakegesprek bij Rinus de Jong aanbelde en er in eerste instantie niemand opendeed. Rinus heeft een huurschuld en de woningcorporatie krijgt maar geen contact met hem. Dit soort casussen brengt de woningcorporatie altijd in bij het wijknetwerk om huis­ uitzettingen te voorkomen. Sociaal werkers van de maatschappelijke opvang gaan dan outreachend te werk, ze proberen contact te krijgen en hulpverlening op te starten om te voorkomen dat mensen dakloos worden. Ik breng hem nu onaangekondigd een bezoek. Het appartement op de begane grond oogt gedateerd en klein. De lamellen zijn gesloten, maar één – geel gerookte – lamellenstrook hangt scheef. Ik kijk door de ont- stane kier naar binnen en zie een grijze meneer van middelbare leeftijd. Met zijn jas aan zit hij apathisch in zijn stoel naar een tv te kijken die niet aanstaat. Ik klop voorzichtig op het raam en wuif met een vriendelijke blik. Langzaam draait hij zijn hoofd richting het raam en reageert op mijn geklop door met half dichtgeknepen ogen, verblind door het binnenstromende licht, met een lege blik naar buiten te kijken. ‘Volgens mij doet de bel het niet. Ik wil graag even met u spreken’, roep ik al improvi- serend. Op zijn twijfelende blik reageer ik: ‘Het zal maar kort duren.’ Dan staat hij uit zijn stoel op en doet de deur open. Slaperig loopt hij voor me uit de vervuilde woonkamer binnen en zonder ook maar één woord te zeggen, gaat hij weer zitten in zijn stoel, waar- van de zitting en rugleuning geheel versleten zijn. ‘Mag ik verder komen?’ vraag ik nog beleefd in de smalle hal die aan de woonkamer grenst. Hij knikt, en zegt na een wat onzekere stilte wat nors dat ik dan zelf maar de bank leeg moet halen. De hele kamer ligt vol met plukken stof, vieze pannen, bergen ongewassen kleding en heel, heel veel oud papier. Het is donker en de penetrante am- moniakgeur van een blijkbaar maandenlang niet schoongemaakte kattenbak komt me tegemoet. Pfff, waar moet ik beginnen, schiet door mijn hoofd. Nadat ik plaats heb gemaakt op de bank, door alles naar de andere zithelft door te schuiven, vertel ik de reden van mijn komst. ‘Er zijn mensen die zich zorgen maken om u en ik kan me daar wel wat bij voorstellen, als ik u zo alleen zie zitten.’ ‘Hoezo alléén?’ reageert hij enigszins geagiteerd. Hij wijst met zijn vinger richting de poes, die spinnend op de dozen oud papier ligt te genieten van het licht en de warmte van de zon die door de schuin hangende lamellen naar binnen vallen. Ik glimlach. ‘U hebt helemaal gelijk, wat een heerlijk beest. Hebt u hem al lang?’ vraag ik hem kalm, maar geïnteresseerd. Hij vertelt: ‘Al vijftien jaar zijn we onafscheide- lijk. Ik ben van mijn vrouw weggegaan, omdat zij veel te veel dronk en altijd ruziemaakte. Ik heb samen met mijn kinderen en de poes mijn tassen gepakt, we zijn gegaan en nooit meer teruggekomen.’ ‘Pfff, u hebt samen veel meegemaakt. Waar wonen uw kinderen nu?’ vraag ik hem. Hij geeft aan geen contact meer met ze te hebben. ‘Ze nemen me kwalijk dat ik bij hun moeder ben weggegaan en haar aan haar lot heb overgelaten’, legt hij uit.

127

Made with FlippingBook - Online magazine maker