Natuuronderwijs inzichtelijk - Carla Kersbergen & Amito Haarhuis
1.1 Indeling van het plantenrijk
gunstige omstandigheden kan het kiemplantje uitgroeien tot een volwassen plant (zie § 1.2.1 Wat heeft een plant nodig om te groeien? ). De zaadplanten kun je indelen in twee subgroepen: de coniferen en de bloemplanten . De indeling is gebaseerd op de manier waarop de zaden ge vormd worden. Coniferen (naaktzadigen) Bij het woord ‘conifeer’ denk je misschien aan een struik in de tuin die ook in de winter groen blijft. Naast deze bekende coniferenstruiken behoren nog vele plantensoorten tot de plantengroep van de coniferen. ‘Conifeer’ betekent let terlijk ‘kegeldrager’. Coniferen hebben geen bloemen en vruchten; hun zaden ontwikkelen zich op de houtige schubben van kegels. Naaldbomen behoren ook tot de coniferen. Zij produceren de bekende kegels zoals de dennenappels van een den of de sparappels van een spar (zie afbeelding 1.1.6a). Coniferen noem je ook wel naaktzadigen omdat de zaden zich niet in een vrucht ontwikkelen, zoals bij de bedektzadigen het geval is, maar open en bloot op de schubben van de kegels liggen. De zaden hebben een extra vliesje waardoor de wind ze beter kan verspreiden.
1
1
1
1
1
Afbeelding 1.1.6a Kegels van coniferen
Bloemplanten (bedektzadigen) Bloemplanten maken tachtig procent van alle plantensoorten op aarde uit. Tot de groep van de bloemplanten (zie afbeelding 1.1.6b) behoren loofbomen (bijvoorbeeld een kastanje), struiken (bijvoorbeeld een vlier) en kruidachtige planten (bijvoorbeeld de witte dovenetel en straatgras). Een kenmerk van veel kruidachtige planten is dat hun stengels na elk groeiseizoen afsterven. Bloemplanten hebben bloemen die een centrale rol spelen bij de voortplan ting. Je ziet bij deze groep een grote variëteit aan strategieën om ervoor te zor gen dat stuifmeel bij een bloem van een soortgenoot terechtkomt (zie § 1.3.4
1
1
33
Made with FlippingBook - professional solution for displaying marketing and sales documents online