Inleiding organisatiekunde - Ten Berge, Oteman & Winckels

1 • Inleiding: organisatiekunde in historisch perspectief

de Europese Economische Gemeenschap (EEG) werd op 25 maart 1957 getekend door de regeringen van Frankrijk, Duitsland, Italië, Nederland, België en Luxemburg en trad op 1 januari 1958 in werking. Tegelijk met het EEG-verdrag kwam ook het verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie tot stand (EGA). Daar- mee werd, op aandrang van Frankrijk, één markt voor nucleaire grondstoffen, produc- ten en productiemiddelen in het leven geroepen. Tot 1995 traden ook Denemarken, Groot-Brittannië, Ierland, Griekenland, Spanje, Portugal, Zweden, Finland en Oostenrijk toe tot de Europese Gemeenschap, die tegenwoordig Europese Unie (EU) heet. In de laatste decennia van de twintigste eeuw is een groot aantal wijzigingen aangebracht in de Europese verdragen, met name in het EEG-verdrag. Veel van deze wijzigingen hadden tot doel de interne (gemeenschappelijke) markt – waarin sprake is van vrij verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal – steeds dichterbij te brengen. Een zeer belangrijke wijziging kwam tot stand met het Verdrag van Maastricht (1992). Daarin werd een tijdpad opgenomen om ook te komen tot een monetaire unie – met de invoering op 1 januari 2002 van de euro en de start van de Europese Centrale Bank enkele jaren daarvoor (1 juni 1998) is daartoe een belangrijke stap gezet – en werden afspraken gemaakt om te komen tot samenwerking op de terreinen van buitenlands beleid, veiligheidsbeleid, binnenlandse zaken en justitie. Op 1 mei 2004 kreeg de Eu- ropese Unie van vijftien landen er in één klap tien nieuwe leden bij: Tsjechië, Estland, Cyprus, Letland, Litouwen, Hongarije, Malta, Polen, Slovenië en Slowakije. Bulgarije en Roemenië zijn op 1 januari 2007 lid geworden van de EU. Kroatië is op 1 juli 2013 toege- treden, en met Macedonië en Turkije voert de Unie onderhandelingen over toetreding. Albanië, Bosnië-Herzegovina, Kosovo, Montenegro en Servië behoren tot de landen die wellicht in de toekomst in aanmerking komen voor EU-lidmaatschap. Bron: naar Pisuisse & Teubner, 1999 Sinds 2020 is er naar aanleiding van de Brexit (de uittreding van het Verenigd Konink- rijk uit de Europese Unie) veel discussie over een al dan niet door te voeren wijziging in de structuur van de EU. Sommige lidstaten willen meer samenwerking, maar wel met behoud van nationale autonomie; andere lidstaten willen toe naar een meer fe- derale coöperatieve structuur (de ‘Verenigde Staten van Europa’).

Figuur 1.8

Plenaire vergaderruimte van de Europese Raad

30

Made with FlippingBook Ebook Creator