Rigter_Handboek ontwikkelingspsychopathologie bij kinderen en jeugdigen HD2

2.2 Classificatie

klachten nu wel of niet een stoornis is. Ook impliceert deze werkwijze dat de stoornissen duidelijk van elkaar zijn te onderscheiden. Dit is een werkwijze die geba seerd is op de medische wetenschap, waar makkelijker gewerkt wordt met een ja-nee-uitspraak – meestal is het immers wel duidelijk of iemand wel of geen gebro ken been heeft of wel of geen hartinfarct. Bij psychische stoornissen ligt dat anders, en daar om wordt deze werkwijze vaak bekritiseerd. Een kind kan immers meer of minder last van zijn problemen hebben, of de ouders hebben meer of minder last met de problemen van hun kind. Ook is het in de praktijk heel lastig om de klachten die het kind en/of de ouders beschrijven eenduidig onder te brengen in één catego rie. In dsm-5 wordt een beetje tegemoetgekomen aan deze kritiek door bij de meeste stoornissen onder scheid te maken tussen een lichte, een matige en een ernstige stoornis (apa 2014, p. 74). Over het algemeen wordt de volgende regel toegepast: hoe meer sympto men (boven de gedefinieerde ondergrens om de stoor nis te mogen vaststellen), hoe ernstiger de stoornis. In de hulpverleningspraktijk is het niet altijd be langrijk of er al dan niet voldaan is aan de criteria van een stoornis. Veel belangrijker is of een kind (en/of het gezin) lijdt onder de stoornis en of de ontwikkeling van het kind belemmerd wordt. Zo zijn er kinderen die lijden onder hun angstproblemen maar niet vol doen aan de criteria van een angststoornis . En omge keerd zijn er jongeren die wel voldoen aan de criteria van een angststoornis, maar hier niet onder lijden. De groepen van stoornissen uit dsm-5 In dsm-5 worden ongeveer driehonderd stoornissen beschreven. Vooral de groep van de middelgerelateerde en verslavingsstoornissen is met bijna veertig te onder scheiden stoornissen omvangrijk. Dit komt doordat bij elk middel (opioïden, nicotine, cannabis, alcohol, hal lucinogenen [tripmiddelen], enzovoort) verschillende vormen worden onderscheiden: stoornis in het gebruik (voorheen misbruik of verslaving), intoxicatie ([ex treem] onder invloed zijn), het onttrekkingssyndroom (bij stoppen van het gebruik treden er afkickverschijn selen op), en ook nog eens een vorm die niet bij de ove rige categorieën is in te delen (ongespecificeerd). (Zie verder hoofdstuk 16.) In tabel 2.2 zijn de hoofdgroepen van stoornissen gegeven zoals die in dsm-5 staan (apa 2014). In de hoofdstukken 5 tot en met 17 van dit boek wordt nader op zo’n hoofdgroep ingegaan en worden de belangrijkste stoornissen uit die groep beschreven.

gedaan bij de overige stoornissen. Deze symptomen zijn observeerbare gedragskenmerken of innerlijke kenmerken (denk aan verdriet of aan een negatief zelf beeld) die door de persoon zelf kenbaar zijn gemaakt in een gesprek met de hulpverlener. De symptomen zijn een beschrijving van de stoor nis en niet een verklaring . In de praktijk wordt hier zowel door ouders als door professionele opvoeders en hulpverleners onzorgvuldig mee omgesprongen. Je kunt dan horen Beate is zo druk omdat ze adhd heeft of Ron is zo verlegen en durft niet naar school te gaan omdat hij een angststoornis heeft . In zo’n uitspraak wordt het kenmerk van een stoornis verklaard vanuit de stoornis zelf, en dat is een cirkelredenatie (Nieweg 2005). Het is net zoiets als het feit dat een jongetje goed kan voetballen te ‘verklaren’ uit zijn talent, en dan vervolgens dat talent af te leiden uit het feit dat hij goed voetbalt. En daarmee is de cirkel rond. Aantal, duur en impact van de symptomen Behalve de kenmerken van een stoornis vermeldt dsm ook aantal, duur en impact van de symptomen. De vaststelling van een minimumaantal van symptomen die aanwezig moeten zijn is een afspraak en zegt iets over de mate van ernst. Zo is voor het vaststellen van de depressieve stoornis de aanwezigheid van minimaal vijf (waarvan één van twee geoormerkte) van de negen symptomen vereist. Bij de normoverschrijdend-ge dragsstoornis is dat minimaal drie van de vijftien. Dit betekent dat twee personen bij wie dezelfde stoornis is vastgesteld (classificatie) toch heel verschillende ken merken kunnen hebben en dat hun problemen niet op elkaar hoeven te lijken. In dsm-5 wordt vrijwel altijd ook een termijn gedefinieerd voor de aanwezigheid van de problemen, en ook dit is mede bepalend voor de mate van ernst. Zo kan men onderscheid maken tussen ‘een dip’ of ‘depri zijn’ en een echte ernstige depressie ve episode. Ten slotte wordt vaak het criterium toege voegd dat de stoornis het functioneren van de patiënt in aanzienlijke mate negatief beïnvloedt. Zonder een dergelijke beperking is er geen sprake van een stoor nis. Zo staat de volgende omschrijving genoemd bij de normoverschrijdend-gedragsstoornis: ‘De gedrags stoornis veroorzaakt klinisch significante beperkingen in het functioneren op sociaal, school- of beroepsmatig gebied’ (apa 2014, p. 640; zie hoofdstuk 12). Denken in categorieën Een belangrijk aspect dat ten grondslag ligt aan dsm is het denken in categorieën. Het uitgangspunt is dat de klachten van een hulpvrager zijn in te delen in duide lijk te onderscheiden categorieën van stoornissen. Dit betekent dat met behulp van dsm uitspraken worden gedaan over de vraag of een bepaalde combinatie van

41

Made with FlippingBook Annual report