Rigter_Handboek ontwikkelingspsychopathologie bij kinderen en jeugdigen HD2

1.3 Opbouw van de hoofdstukken 5 tot en met 18

natie, als je weet welke factoren een risico geven en welke factoren een bescherming bieden tegen dat ri sico, dan kun je bij kinderen in een risicovolle situatie proberen de invloed van de risicofactoren te verklei nen en de invloed van de beschermingsfactoren juist te vergroten. Factoren van beide soorten (risico en be scherming) kunnen zowel binnen het kind, binnen het gezin als binnen de sociale omgeving te vinden zijn. (Een en ander wordt uitgewerkt in hoofdstuk 3.) Interactie tussen erfelijke en omgevingsfactoren Er spelen bij een bepaalde problematiek altijd meer dere risicofactoren en beschermingsfactoren een rol. Een stoornis wordt vrijwel nooit door één risicofactor veroorzaakt. Een bekend voorbeeld over hoe (risico)-factoren elkaar kunnen versterken is de ‘aloude’ dis cussie in de psychologie over aangeboren gedrag en aangeleerd gedrag. De vraag was steeds welke van deze twee belangrijker was om het gedrag van een persoon te verklaren. Dit is een zinloze vraag; ze creëert een tegenstelling die niet bestaat. Het een kan niet zonder het ander, en het gaat er juist om hoe ze elkaar beïn vloeden. Met wetenschappelijk onderzoek (Rutter et al. 1999) is onomstotelijk vastgesteld dat vrijwel al ons gedrag wordt beïnvloed door zowel erfelijke als omge vingsfactoren. De Waal (1999) haalt de volgende vergelijking aan om deze interactie te verduidelijken. Als iemand er gens loopt en hij hoort geluid van trommels, dan vraagt hij zich niet af of hij de trommel of juist de trommelaar hoort. Hij hoort het resultaat van een in teractie tussen twee zaken. En het is ook nog zo dat deze twee ‘zaken’ elkaar nodig hebben om het resul taat te produceren: geen getrommel zonder trommel, maar evenmin zonder trommelaar. Zo is er ook geen gedrag zonder erfelijke invloed en zonder omgeving. Nu is het zo dat een aanleg in de ene omgeving tot gro te wasdom kan komen, terwijl diezelfde aanleg in een andere omgeving verpietert. Dat is ook van toepassing op psychische stoornissen, zo bleek uit onderzoek van bijvoorbeeld Bohman (in Rutter et al. 1999) naar de oorzaken van crimineel gedrag bij adoptiekinderen. De kinderen werden al naargelang de kenmerken van hun biologische en adoptieouders in vier groepen onderscheiden. Er werd onderscheid gemaakt tussen biologische ouders die crimineel gedrag vertonen en ouders die dit niet doen. Bekend is namelijk dat cri mineel gedrag gedeeltelijk erfelijk is voorbereid. Men ging ervan uit dat kinderen van biologische ouders met crimineel gedrag erfelijk waren voorbereid om dit gedrag ook te ontwikkelen. Bij kinderen van ou ders zonder crimineel gedrag werd verondersteld dat zij niet erfelijk waren voorbereid op het ontwikkelen

van crimineel gedrag. Eenzelfde onderscheid werd ge maakt in de omgeving van de adoptiekinderen door hun adoptieouders in te delen in ouders met crimineel gedrag en ouders zonder crimineel gedrag. In het on derzoek ging men ervan uit dat als de adoptieouders crimineel gedrag vertonen, het adoptiekind risico-er varingen opdoet. Wat bleek? Minder dan 3 procent van de kinderen zonder criminele biologische ouders en zonder criminele risico-ervaringen in het adoptie gezin vertoonde kleine criminaliteit. De invloed van één risicofactor (genetisch risico of omgevingsrisico) bleek bij te dragen aan een relatief kleine vergroting van de kleine criminaliteit. Maar bij de kinderen met zowel een genetisch als een omgevingsrisico werd maar liefst in 40 procent van de gevallen kleine cri minaliteit vastgesteld (zie tabel 1.3). Uit dit onderzoek blijkt dat personen met een genetisch risico het ge voeligst zijn voor risicofactoren uit de omgeving. Een dergelijke relatie is, zoals in de komende hoofdstukken zal blijken, bij veel ander gedrag en psychische stoor nissen aangetoond. Tabel 1.3 Effect van de interactie tussen genen en omgeving bij crimineel gedrag van kinderen. omgeving zonder criminele risico ervaringen omgeving met criminele risico ervaringen

6 procent van de kinderen maakt zich schuldig aan kleine crimina liteit. 40 procent van de kinderen maakt zich schuldig aan kleine crimina liteit.

3 procent van de kinderen maakt zich schuldig aan kleine crimina liteit. 12 procent van de kinderen maakt zich schuldig aan kleine crimina liteit.

biologische ouders zonder crimineel gedrag biologische ouders met crimineel gedrag

De vijfde paragraaf van elk hoofdstuk wordt afgesloten met een korte bespreking van wat we weten over de ontwikkeling van kinderen met een specifieke stoor nis: de stoornis wordt gezien als een risicofactor en er wordt besproken wat dit voor het kind (en zijn omge ving) kan betekenen. 1.3.6 Hulpverlening: preventie en behandeling In de zesde paragraaf van de hoofdstukken wordt be schreven welke vormen van hulpverlening zinvol zijn bij de besproken stoornissen. Omdat binnen de ont wikkelingspsychopathologie de nadruk wordt gelegd op het vroegtijdig herkennen van risicofactoren, is het bij uitstek een benadering die gekoppeld is aan het

35

Made with FlippingBook Annual report