Rigter_Handboek ontwikkelingspsychopathologie bij kinderen en jeugdigen HD2

1.2 Opbouw van het boek

wikkelingsopgaven (Goudena 1994) en ten slotte de theorie over risicofactoren en beschermingsfactoren (Cicchetti 2006). Met deze theorieën wordt de lezer in staat gesteld om al de verschillende invloeden op het gedrag van een kind te structureren en te begrijpen. In hoofdstuk 4 gaan we in op de prenatale ontwik keling. De ontwikkeling van een kind (en dus ook de opvoeding) begint al voor de geboorte, of zelfs voor de bevruchting (de leefstijl van de ouders is bijvoor beeld van invloed op de kwaliteit van zaad- en eicel len). Twee andere biologische processen die grote invloed hebben op de ontwikkeling van het kind zijn erfelijke voorbereiding en prenatale programmering. We gebruiken het begrip erfelijke voorbereiding om te benadrukken dat het gedrag van een kind altijd wordt beïnvloed door erfelijkheid in combinatie met kenmerken uit de omgeving. Afhankelijk van de ken merken van de omgeving kan een erfelijke aanleg ver schillend tot uiting komen (Diekstra 2003). Met pre natale programmering bedoelen we al de biologische processen tijdens de zwangerschap die de (psychische en lichamelijke) mogelijkheden van het kind kunnen beïnvloeden, soms tot ver na de geboorte (Van den Bergh 2008). Vervolgens wordt in de hoofdstukken 5 tot en met 18 van veertien verschillende ontwikkelingsgebieden zowel de normale als de afwijkende ontwikkeling be schreven. We volgen zo veel mogelijk in chronologische volgorde de normale ontwikkeling van een kind, en wel aan de hand van de volgorde van de ontwikkelingsopga ven. Zo is een van de eerste ontwikkelingsopgaven van een baby de fysiologische zelfregulatie: de baby moet eventuele onlust en spanning die te maken hebben met lichamelijke functies leren regelen (Goudena 1994). Omdat daarbij leren slapen en leren eten van belang zijn, start hoofdstuk 5 met een beschrijving van het ont wikkelingsgebied slapen; hoofdstuk 6 vervolgt met het ontwikkelingsgebied eten en voeden. Hoofdstuk 7 gaat over het ontwikkelingsgebied hechting, en in de daar opvolgende hoofdstukken komen successievelijk alle ontwikkelingsgebieden aan de orde. Dit boek behandelt vrijwel alle ontwikkelingsgebieden met de daaraan ver bonden psychische stoornissen van 0 tot 18 à 20 jaar, en omdat schizofrenie en psychoses problematieken zijn die meestal pas aan het einde van de adolescentie en het begin van de jongvolwassenheid starten, komen zij om die reden pas aan het einde van dit boek, in hoofd stuk 17, aan de orde. Het boek eindigt met hoofdstuk 18, waarin de ontwikkeling van het doodsbesef bij kin deren wordt besproken en daaraan gekoppeld het ont staan van het besef en de mogelijkheid van de zelfgeko zen dood (suïcidaliteit). Dit thema, zoals we zullen zien, speelt bij veel stoornissen mee.

open deur dat alles van invloed is, maar zowel in the orie als in praktijk blijkt dat het vaak moeilijk is om steeds rekening te houden met verschillende factoren of invloeden. Het gevaar van simpel of eenvoudig re deneren ligt altijd op de loer en het is verleidelijk om daaraan toe te geven. Kijken we nog eens naar Henry en zijn enorme angst voor de tandarts uit het voorbeeld aan het begin van dit hoofdstuk. We kunnen ons afvragen waar die angst vandaan komt. Wellicht heeft hij ooit een pijn lijke of beangstigende ervaring gehad met een (tand)- arts, maar het is de vraag of dat de enige verklaring is. Een heleboel kinderen maken dergelijke pijnlijke of angstige ervaringen mee, maar worden niet zo ex treem angstig als Henry. Er moeten dus nog andere factoren een rol spelen. Dezelfde vragen kunnen we ons stellen bij Gaspard, Monique en Merel. Ook hun gedrag is het (tijdelijke) resultaat van verschillende in vloeden uit heden en verleden, en gezien vanuit het kind, het gezin en de omgeving. Eenzijdige redenaties waarin de nadruk wordt gelegd op één oorzakelijke factor, zijn vrijwel altijd onjuist en schadelijk voor het kind – en eventueel voor de ouders – en zetten meest al aan tot een verkeerde vorm van hulpverlening. Het uitgangspunt van dit boek is dat kinderen en jongeren unieke individuen zijn die unieke ervaringen meemaken en hebben meegemaakt. Ook al kunnen tien kinderen ogenschijnlijk hetzelfde meemaken, zij zullen op tien verschillende manieren reageren, af hankelijk van hun vroegere ervaringen en hun eigen kenmerken. Dit geldt ook voor kinderen die een psy chische stoornis hebben. Een psychische stoornis kan iemands leven enorm tekenen, maar toch is dat nooit het enige; er zijn altijd ook andere ervaringen die een rol spelen. Daarom rept dit boek niet over adhd’ers of autisten, maar over een kind met adhd of een kind met autisme. Na dit inleidende hoofdstuk vervolgt het boek met drie algemene hoofdstukken. Hoofdstuk 2 gaat over het herkennen en onder scheiden (classificeren) en het verklaren van het ont staan (diagnosticeren) van psychische stoornissen. Tevens wordt een belangrijk hulpmiddel hierbij be sproken: het classificatiesysteem dsm-5. In hoofdstuk 3 bespreken we een aantal belangrijke uitgangspunten van dit boek, waaronder de bio-ecolo gische systeemtheorie die de lezer of hulpverlener in staat stelt om invloeden vanuit het kind zelf en van uit de verschillende contexten van het kind te orde nen (Bronfenbrenner 2005), de theorie over de ont 1.2 Opbouw van het boek

29

Made with FlippingBook Annual report