Siep van der Werf & Jan Kok - Werken aan wonen

1.4 De glorietijd van de sociale woningbouw (1970-1995)

Huurtoeslag, 2006-2020

4.500

4.000

3.500

3.000

2.500

2.000

1.500

1.000

500

0

2006 2008 2010 2014 2015 2016 2017 2018 2019 2020

Figuur 1.2

Uitgaven huurtoeslag, 2006-2020 (× 1.000.000) (Ministerie van BZK, 2016a). De getallen vanaf 2016 zijn een raming.

teem’ ; zie 3.5.2). Het maximale percentage voor de huurverhoging wordt bepaald door de inflatie van het vorig jaar plus een opslag . Jarenlang is de verhoging alleen inflatievolgend geweest (2000-2011), maar daarna werd het meer (zie 3.2.3). In 1992 kwam de Huisvestingswet in plaats van de Woonruimtewet. Hier door kregen gemeenten de verantwoordelijkheid om in een huisvestingsver ordening de schaarse sociale huurwoningen en de goedkope koopwoningen te verdelen onder de lagere inkomens. De gemeente kon eigenaren verplich ten leegstaande woonruimte te melden en kon deze ruimte van hen vorde ren. Van mensen die als huurder in een sociale huurwoning of als eigenaar bewoner in een goedkope koopwoning wilden wonen, kon de gemeente een huisvestingsvergunning eisen. In de huisvestingsverordening formuleer de de gemeente dan criteria aan de hand waarvan werd vastgesteld wie daar voor in aanmerking komen (zie 3.2.3 en 3.3). De huisvestigingsvergunning was vooral nodig in grotere gemeenten waar schaarste heerst. Met de aan passingen in de Huisvestingswet 2014 kan de gemeente alleen na overleg met de huurdersorganisaties een verordening voor ten hoogste vier jaar opstel len voor de woonruimteverdeling van schaarse goedkope huurwoningen.

1.4.3 Kritiek op de verzorgingsstaat; opkomst neoliberalisme

Met de economische groei en de toename van de welvaart klonken al in de jaren 70 geluiden om minder staatssteun in de huisvesting te stoppen en de burger zelf meer te laten bijdragen. Dit paste bij de kritiek op de verzorgings

31

Made with FlippingBook HTML5