Jan Bijlsma & Hay Janssen - Sociaal werk in Nederland

1.2 ƒ Ontwikkeling van de Nederlandse verzorgingsstaat

contract geweest. Nieuwe arbeidscontracten vroegen om modernisering van de sociale zeker heid en heroriëntatie op de doelen en functies ervan. Ook in de welzijnssector ontstonden er problemen. De ambitieuze doelstellingen van de jaren zeventig van een open en ontspannen samenleving waarin de overheid een veelheid aan instellingen en instanties op het terrein vanwelzijn financierde, bleken bij sterke economische tegenwind niet langer houdbaar. Bovendien was er in die tijd veel kritiek op het gegroeide en geprofessionaliseerde welzijnswerk. Met name de kritiek van de filosoof Hans Achterhuis had grote gevolgen voor het beeld van de sector. In grote lijnen kwam zijn kritiek erop neer dat het welzijnswerk mensen niet meer, maar minder welzijn bracht. In zijn ogen was het welzijns werk bezig zijn eigen werk te creëren door de zelfstandigheid van mensen te ondermijnen en het vrijwilligerswerk opzij te schuiven. Geen probleem in de samenleving of je had er wel een welzijnswerker voor. Hierdoor gingen mensen niet meer zelf of met elkaar problemen te lijf, maar schakelden ze de hulp in van professionele welzijnswerkers. Een derde oorzaak achter de problemen in de welzijnssector lag in het veranderde maatschappijbeeld. In de jaren zeventig was er groot optimisme over de mogelijkheden van de overheid om de samenleving te veran deren (de maakbare samenleving). Begin jaren tachtig veranderde het beeld en sloeg het ver trouwen in de mogelijkheden van de overheid om in wantrouwen. De maakbare samenleving was achterhaald. De verzorgingsstaat was begin jaren tachtig dan ook aan herziening toe. De nadruk lag daarbij op de betaalbaarheid. Om de verzorgingsstaat, en met name de sociale zekerheid, be taalbaar te houden, werden de uitkeringsniveaus verlaagd en de toegang tot de sociale zeker heid selectiever. Deze maatregelen hadden echter maar een beperkt effect. In de jaren negentig verschoof dan ook de aandacht van betaalbaarheid naar beheersbaarheid. De tijd was rijp voor een meer fundamentele wijziging van het stelsel. Men had het inzicht verkregen dat mensen pas minder beroep op de verzorgingsstaat zullen doen wanneer zij daar zelf toe worden ge prikkeld. In het beleid kwam dat tot uiting met de introductie van incentives en disincentives , (financiële) prikkels die het gedrag van mensen sturen. Het duidelijkst zien we dat in de ver anderingen die de WAO onderging. In een periode van tien jaar is de WAO, via een aantal tus senstappen, omgevormd tot de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA, 2005). In deWIA zien we dat de verantwoordelijkheid voor arbeid en inkomen vanmensenmet een (ar beids)handicap niet langer eenzijdig ligt bij de overheid, maar dat die komt te liggen bij werk gever en werknemer. De wet stimuleert werkgevers ommensen zo veel mogelijk aan het werk te houden en werknemers om zo veel mogelijk aan het werk te blijven. Eerder al was de Ziek tewet vervangen door de Wet uitbreiding loondoorbetalingsverplichting bij ziekte (WULBZ, 1996) waardoor mensen niet langer een uitkering ontvangen bij ziekte, maar de werkgever twee jaar verplicht is het loon van zieke werknemers door te betalen. Deze wet bevat daarmee een prikkel voor werkgevers om werknemers gezond te houden en hen, wanneer ze ziek wor den, zo snel mogelijk weer aan het werk te krijgen. Het zijn immers de werkgevers die de (fi nanciële) lasten dragen. Maar de wet bevatte ook een prikkel voor ‘zieken’ om zo snel mogelijk te herstellen en weer aan het werk te gaan: het doorbetaalde loon bij ziekte mag in het tweede jaar van ziekte niet hoger zijn dan zeventig procent van het ‘oude loon’. Ook de opvolger van de bijstandswet, de in 2004 geïntroduceerdeWet werk en bijstand (Wwb) bevatte prikkels voor uitkeringsgerechtigden om eerst te proberen zelf aan het werk te gaan voordat ze een uitkering

23

Made with FlippingBook flipbook maker