Dina Bouman-Noordermeer, Marilene Gahier, Erica Griffioen en Rita Rutten - Beter Nederlands - De verdieping

6 Gebruik de goede tijd van het werkwoord.

Een dinosaurus op het strand 1 Het (gebeuren) twee jaar geleden. 2 Het (zijn) een mooie zomerdag. 3 Ik (liggen) op het strand in de zon. 4 Mijn kinderen (spelen) in het zand. 5 Ze (zien) al lekker bruin.

6 Ik (liggen + lezen) een boek. 7 Het (gaan) over de oertijd. 8 Het (zijn) een boek met plaatjes. 9 Er (staan) tekeningen van brontosaurussen en dinosaurussen in. 10 Maar ik (hebben) geen zin om te lezen. 11 Ik (doen) mijn ogen dicht en (vallen) in slaap. 12 Plotseling (schrikken) ik wakker, een kind (roepen): ‘Mama, (kijken) eens wat daar (aankomen)!’ 13 Ik (gaan + zitten) en ik (pakken) mijn bril. 14 In de verte (aankomen) een hele stoet kinderen met een groot beest. 15 Ik (denken): ‘Het (lijken) wel een dinosaurus. Het (zijn) net een tekenfilm!’ 16 Ik (opstaan) en ik (lopen) er met de kinderen naartoe. 17 De kinderen (zingen) rond de dinosaurus: ‘Dino, Dino, we (willen) met je op de foto.’ 18 Het beest (kijken) verbaasd om al die drukte. 19 Toen (zien) hij mij. Een dinosaurus op het strand (vervolg) 1 Ik (vragen): ‘Van wie (zijn) hij?’ 2 Maar niemand (weten) het. 3 Hij (zien) eruit alsof hij dorst (hebben). 4 ‘(Gaan + halen) eens een emmer water voor hem,’ (zeggen) ik tegen mijn zoon. 5 Het dier uit de oertijd (lijken + begrijpen) me. 6 Hij (gaan + zitten) als een hond naast me en (kijken) me verwachtingsvol aan. 7 Het (zullen + duren) wel een kwartiertje voor het water er (zijn). 8 Ik (gaan + liggen) zolang weer op mijn handdoek in het zand. 20 Hij (beginnen + lachen) en (buigen) zijn grote slimme kop. 21 Hij (likken) met zijn tong over mijn gezicht, net als een hond.

7 Gebruik de goede tijd van het werkwoord.

22

Made with FlippingBook Learn more on our blog