L. de Blois & R.J. van der Spek - Een kennismaking met de oude wereld
oude Een kennismaking met de
Lukas de Blois & Bert van der Spek wereld
c u i t g e v e r ij c o u t i n h o
Een kennismaking met de oude wereld
Een kennismaking met de oude wereld
L. de Blois & R.J. van der Spek
Zevende, herziene druk
c u i t g e v e r ij
c o u t i n h o
bussum 2017
www.coutinho.nl/oudewereld Je kunt aan de slag met het online studiemateriaal bij dit boek. Dit materiaal bestaat uit tijdbalken en een begrippenlijst met een begrippentrainer.
© 1983/2017 Uitgeverij Coutinho bv Alle rechten voorbehouden.
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautoma tiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of op enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voor zover het maken van reprografische verveelvoudigingen uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16h Auteurswet 1912 dient men de daar voor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan Stichting Reprorecht (Postbus 3051, 2130 KB Hoofddorp, www.reprorecht.nl). Voor het overnemen van (een) gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere com pilatiewerken (artikel 16 Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten Organisatie, Postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.stichting-pro.nl). Eerste druk 1983 Zevende, herziene druk 2017 Uitgeverij Coutinho Postbus 333
1400 AH Bussum info@coutinho.nl www.coutinho.nl Omslag en kaarten: Buro Gom, Arnhem
Foto’s omslag: detail muur in het graf van Horemheb in de Vallei der Koningen, Egypte: © Jakub Kyncl / Shutterstock.com; mozaïek Alexander de Grote in
gevecht met Darius: © mountainpix / Shutterstock.com Illustratieverantwoording: zie www.coutinho.nl/oudewereld Noot van de uitgever
Wij hebben alle moeite gedaan om rechthebbenden van copyright te achter halen. Personen of instanties die aanspraak maken op bepaalde rechten, wordt vriendelijk verzocht contact op te nemen met de uitgever. ISBN 978 90 469 0587 6 NUR 683
Woord vooraf
Deze zevende editie van Een kennismaking met de oude wereld is in feite een nieuw boek. Net als de eerste editie uit 1983 biedt het een overzicht van de ge schiedenis van West-Azië, Egypte, Griekenland en Rome in de oudheid (ca. 3000 v.Chr.-600 n.Chr.). Grote delen zijn nu echter herschreven om nieuwe ontwikke lingen in de wetenschap een plaats te geven. Er zijn ook didactische vernieuwin gen doorgevoerd. Om te beginnen hebben we op veel plaatsen kaders opgeno men waarin bepaalde concepten en verschijnselen toegelicht worden en er zijn chronologische tabellen toegevoegd. De literatuurlijst is sterk ingekort, maar er is meer ruimte gemaakt voor belangrijke websites. Het boek is geschreven voor beginnende studenten geschiedenis, Griekse en Latijnse taal en cultuur, oudheidwetenschappen, archeologie, kunstgeschiede nis, wijsbegeerte, theologie en rechten en voor een brede kring van belangstel lenden. Het is ook goed bruikbaar als naslagwerk. Bij de selectie van de stof hebben wij destijds de volgende criteria in acht geno men. Ten eerste hebben wij verschijnselen besproken die een algemeen histo risch belang hebben en ook in andere tijdperken van de geschiedenis belangrijk geweest zijn, zoals maatschappijstructuren, expansiedrang, staatsvorming, po litieke theorieën, machtsverdeling, sociale conflicten, productiewijzen en gods diensten. Een tweede criterium was de doorwerking in de latere westerse en islamitische beschavingen. De plaatsing in een doorlopend historisch kader was een derde criterium. Wij achten het van belang de besproken onderwerpen in het kader van de ontwikkelingsgang van de geschiedenis te plaatsen. Daarom bevat dit boek een overzicht van de gehele geschiedenis van het oude Midden Oosten (in de wetenschappelijke literatuur veelal ‘Nabije Oosten’ genoemd), Griekenland en Rome. Lukas de Blois heeft de hoofdstukken over de Romeinse geschiedenis (hoofdstuk 12-16) en appendices 1-3 geschreven en herzien. Bert van der Spek heeft de hoofdstukken over Egypte, Voor-Azië, Griekenland en het hellenisme verzorgd (hoofdstuk 1-11 en hoofdstuk 17). Voor hoofdstuk 10 heeft hij de eerdere versie van Lukas de Blois als uitgangspunt genomen. Wij hebben elkaars hoofdstukken gelezen en becommentarieerd. Dank gaat uit naar degenen die de eerdere edities of delen ervan kritisch heb ben gelezen en van commentaar hebben voorzien of ons op een andere manier
hebben geholpen. In deze nieuwste versie is het gedeelte over het oude West Azië grondig herzien door dr. Kristin Kleber (Vrije Universiteit Amsterdam), het gedeelte over Egypte door dr. Ben Haring (Universiteit Leiden), het gedeel te over archaïsch Griekenland door prof. Jan Paul Crielaard (Vrije Universiteit Amsterdam) en het gedeelte over het klassieke Griekenland en grote delen van de Romeinse geschiedenis door dr. Jaap Jan Flinterman (Vrije Universiteit Amsterdam). Het spreekt vanzelf dat de eindverantwoordelijkheid voor de in houd bij de beide auteurs ligt. Belangrijke namen en begrippen staan waar ze geïntroduceerd worden in kleur. Bij de schrijfwijze van de namen hebben we gekozen voor de meest gangbare vorm, dat wil zeggen de gelatiniseerde vorm voor de Griekse namen en waar mogelijk de Griekse of Hebreeuwse (oudtestamentische) verbasteringen van oudoosterse namen. Indien dit niet mogelijk was, hebben we de wetenschap pelijke schrijfwijze gevolgd; daarin wordt de u uitgesproken als oe en de š als sj . In Griekse woorden staat de ē of de è voor de lange e (letter èta) en de ō voor de lange o (letter omega). Om de lezers die geen Grieks en/of Latijn kennen te helpen bij het kiezen van de klemtoon hebben wij in de appendices en in het register accenten gezet. Nijmegen/Amsterdam, april 2017 Lukas de Blois Bert van der Spek
Inhoud
Inleiding 11
DEEL I
Het oude Nabije Oosten 1 Het ontstaan van de beschavingen in Egypte en Mesopotamië 18 1.1 Landbouw 19 1.2 Steden 21 1.3 Geografische gesteldheid: overeenkomsten en verschillen 23 2 Het derde millennium v.Chr.: de vroege bronstijd 24 2.1 De indeling van de Egyptische geschiedenis 25 2.2 Egypte: het Oude Rijk 25 2.3 Mesopotamië: Sumer en Akkad 27 2.4 Het einde van het derde millennium 30 3 Het tweede millennium v.Chr. 31 3.1 De middenbronstijd 32 3.2 De late bronstijd 35 4 Het eerste millennium 44 4.1 De vroege ijzertijd 45 4.2 De Voor-Aziatische grote rijken 49 5 Godsdienst 60 6 Economie en maatschappij 70
6.1 Agrarische economie, grondbezit 71 6.2 ‘Redistributie-economie’ en de markt 71 6.3 Handel en betaalmiddelen 75 6.4 Sociale stratificatie 77
7 Rijksbestuur 80
7.1 Koningschap 81 7.2 Het bestuursapparaat 81 7.3 Leger 84
DEEL II De Griekse wereld
8 De vroege ijzertijd: de ‘donkere eeuwen’ 86 9 De archaïsche periode 89 9.1 Inleiding 90 9.2 9.3 Veranderingen op sociaal terrein 95 9.4 Veranderingen op militair terrein 96 9.5 Veranderingen op cultureel terrein 96 9.6 Veranderingen op politiek terrein 106
Veranderingen op demografisch en economisch terrein 90
10 De klassieke periode 118
10.1 De Perzische oorlogen 119 10.2 Sparta en Athene na 479 v.Chr. 121 10.3 De Peloponnesische oorlog 125 10.4 De periode 404-336 v.Chr. 129 10.5 De Atheense bevolking in de vijfde en vierde eeuw v.Chr. 133 10.6 Verdere ontwikkeling van de Atheense democratie 137 10.7 Athene als centrum van de Griekse cultuur in de klassieke tijd 141 10.8 De Grieken in het westen van het mediterrane gebied 149 10.9 De economie van de Griekse stadstaten 151 11 De hellenistische tijd 154 11.1 Inleiding 155 11.2 Alexander de Grote 155 11.3 Van Alexander de Grote tot de Romeinse bezetting 158 11.4 Het rijksbestuur en de steden in de hellenistische rijken 164 11.5 Economie en maatschappij 167 11.6 Culturele aspecten 170 11.7 De Judeeërs (Joden) in de hellenistische tijd 177 11.8 Doorwerking van de hellenistische cultuur in het Parthische en het Romeinse Rijk 181 11.9 Conclusie 182
DEEL III Rome
12 De vroege Romeinse geschiedenis 184
12.1 De gebieden rondom het westelijke bekken van de Middellandse Zee 185 12.2 Het ontstaan van Rome 187 12.3 Staat en maatschappij in het vroegste Rome 189 12.4 De vroege republiek: staat en maatschappij 192
12.5 De Romeinse expansie in Italië 193 12.6 De standenstrijd 198 12.7 Na de standenstrijd: staatsinstellingen en sociale structuren 202 12.8 De sociale opbouw van de Romeinse bevolking 205 13 Verdere expansie en nieuwe sociale spanningen 212 13.1 De Punische oorlogen 213 13.2 Twee vormen van Romeinse machtsuitbreiding 218
13.3 Nieuwe sociale spanningen 223 13.4 De slavernij in Italië en Sicilië 226 13.5 Rome groeit 228 13.6 Mentaliteitsverandering 229 14 De eeuw van de Romeinse burgeroorlogen 232
14.1 Dringende problemen en ontevreden groepen 233 14.2 De Gracchen 235 14.3 De legerhervorming van Marius 237 14.4 De Bondgenotenoorlog en de eerste burgeroorlog 239 14.5 De jaren 79-49 v.Chr. 244 14.6 De tweede burgeroorlog en de nasleep 251 14.7 Culturele bloei tijdens de burgeroorlogen 255 15.2 De vroege keizertijd na Augustus 274 15.3 Het Romeinse recht 283 15.4 De provincies in het westen en oosten: van wingewest naar rijksdeel 286 15.5 Landbouw, handel en ambacht 292 15.6 De godsdienst 301 16 De crisis van de derde eeuw n.Chr. en de late oudheid 310 16.1 Verhoogde druk op de noordelijke en oostelijke grenzen 311 16.2 Interne problemen in het Romeinse Rijk 316 16.3 De Severi 318 16.4 De periode van de soldatenkeizers 322 16.5 Diocletianus 326 16.6 Constantijn de Grote 332 15 De vroege keizertijd 258 15.1 Augustus 259
16.7 Het Romeinse Rijk na Constantijn de Grote 335 16.8 Het einde van het West-Romeinse Rijk 343
17 Epiloog: het einde van de oudheid 347
Appendices 351
1 Griekse en Romeinse namen 351 2 Grieks en Romeins geld 352 3 Romeinse keizers 352 4 Het karakter van de Grieks-Romeinse economie 356
Bibliografische handreiking 359 Register 365
Inleiding
De oude geschiedenis is de historie van de bakermat van de Europese en isla mitische beschavingen. De islam breidde zich vanaf zijn ontstaan (Mohammed stierf in 632) heel snel uit door de creatie van het kalifaat, dat zich uitstrekte van Marokko in het westen tot de Indus in het oosten. De nieuwe religie vestigde zich ook verder naar het oosten en zuiden. Europese instituties, cultuur en christelij ke religie verbreidden zich na de Europese ontdekkingsreizen van de zestiende eeuw en met name het koloniale imperialisme van de negentiende en twintigste eeuw over de hele wereld, zij het steeds in interactie met lokale culturen. Het begin ligt in de landen rondom de Middellandse Zee, en in het bijzonder in de cultuurcentra van het oude Nabije Oosten enerzijds en de antieke Grieken en Romeinen anderzijds. Tal van zaken die de westerse en islamitische culturen heden ten dage bepalen, zijn daar in de periode van 3500 v.Chr. tot 500 n.Chr. ontstaan. Te denken valt aan het christendom, dat in Palestina uit het jodendom voortkwam en in het Romeinse Rijk zijn wijsgerige bagage en organisatorische vormen opgedaan heeft; de islam, die veel heeft overgenomen uit de joodse, christelijke en Griekse tradities; de wijsbegeerte, die ondenkbaar is zonder de Griekse filosofie; het recht, dat grotendeels voortgekomen is uit het Romeinse recht; de opvoeding in de Griekse en Latijnse literaire cultuur, die tot in onze dagen doorwerkt in het voortgezet onderwijs; de bouwkunst, de beeldende kun sten, de letterkunde en de wetenschap, die ontstaan zijn uit Griekse vormen van denken. Dit wil overigens niet zeggen dat de oudheid alleen daarom interessant is. Dit tijdperk is ook op zichzelf een boeiend onderdeel van de menselijke geschie denis. Bovendien levert de oude geschiedenis een prachtkans om vergelijkende studies uit te voeren. Allerlei processen, verschijnselen en verbanden die wij in meer recente perioden van de geschiedenis belangrijk vinden, zijn ook in de oudheid aanwezig geweest. Als voorbeelden zijn te noemen: het ontstaan van staten en steden en het bestuur ervan, sociale stratificatie, de totstandkoming van besluiten, het ontstaan van expansie en de terugslag ervan op de maatschap pelijke verhoudingen en het denken, wederzijdse culturele beïnvloeding (accul turatie- en integratieprocessen) en ontwikkelingen in godsdienst en filosofie. Ze zijn tegelijk eender en toch anders. De gedachte dat de oudheid de bakermat van de westerse cultuur is, houdt niet in dat de oudheid nog voortleeft. De oudheid is weg, zoals de jeugd weg is bij de grijsaard. Het is de moeilijke taak van de historicus een zo betrouwbaar mogelijk beeld te scheppen van die verleden tijd.
11
Een kennismaking met de oude wereld
Als alle wetenschappen is ook de geschiedwetenschap voortdurend in beweging. Het beeld dat de auteurs van dit boek hebben geschapen, is een product van twee auteurs aan het begin van de eenentwintigste eeuw en is zo veel mogelijk verantwoord naar de huidige maatstaven. Deze oudheid is dus anders dan de oudheid uit de eerste editie van dit boek. Nieuwe ontwikkelingen hebben een herziene versie van dit boek noodzakelijk gemaakt. Er zijn nieuwe documenten gevonden en nieuwe opgravingen uitgevoerd en er is heel veel wetenschappelijk onderzoek verricht. Bronnen Onze kennis van de oudheid berust voor een deel op een continue overlevering van toen tot op heden. Talrijke werken van klassieke geschiedschrijvers, dich ters, redenaars, filosofen en wetenschappers zijn door de eeuwen heen steeds overgeschreven en na de uitvinding van de boekdrukkunst overal verspreid. Uiteraard zijn ook heel wat werken uit de oudheid verloren gegaan. Eén belangrijke ‘filter’ mag hier genoemd worden. Veel antiek filosofisch en wetenschappelijk erfgoed is tot ons gekomen via de Arabieren, die in de middel eeuwen een rijke literaire en wetenschappelijke productie hadden en daarbij an tieke (met name Griekse) werken gebruikten en vertaalden. Zij hebben uiteraard eigen interpretaties toegevoegd en dus kennen wij sommige belangrijke Griekse werken in feite in een Arabische versie. Heel wat informatie is niet in continue overlevering tot ons gekomen. Dat materiaal is door opgravingen aan het licht gebracht of op andere wijze gevon den, zoals inscripties (opschriften op steen of ander bestendig materiaal), papyri (brieven, afrekeningen, gedichten en andere geschriften op papier dat gemaakt werd van Egyptisch papyrusriet), kleitabletten (beschreven met een driehoekige stift in zachte klei) en munten (met afbeeldingen en opschriften). Papyri worden bijna alleen in Egypte gevonden; ze zijn daar in het droge woestijnzand en in de graven bewaard gebleven. Ook bouwwerken (bijvoorbeeld huizen, openbare gebouwen, tempels en verdedigingswerken) en voorwerpen (zoals sieraden, wa pens en huisraad) geven informatie over de oudheid. Vooral voor de geschiedenis van het oude Nabije Oosten zijn we aangewe zen op vondsten. Hetzelfde geldt overigens voor de historie van de Kelten en de Germanen. De continue stroom van de overlevering is voor verscheidene beschavingen van het oude Nabije Oosten grotendeels opgedroogd doordat de betreffende talen en schriftsoorten in de eerste eeuwen van onze jaartelling ver loren raakten. Tot in de negentiende eeuw – toen onze kennis verrijkt werd door grote opgravingen en door de ontcijfering van enkele oude geschreven talen – wisten wij alleen iets van het oude Nabije Oosten uit de werken van Griekse en Romeinse auteurs en uit de Bijbel. Ook de kennis van de Griekse en Romeinse geschiedenis is vergroot door vondsten. Hiermee houden verschillende specialistische wetenschappen zich bezig, zoals de epigrafie (de bestudering van inscripties), de numismatiek (mun-
12
Inleiding
ten), de papyrologie (papyri) en de archeologie (materiële overblijfselen, bouw kunst, stadsaanleg, schilderkunst, beeldhouwkunst, enzovoort). Aan de historie gaat de prehistorie vooraf. Dat is de periode waarover wij geen schriftelijke gegevens hebben, zodat we aangewezen zijn op stoffelijke overblijf selen van die tijd. Om te komen tot een indeling in perioden maken de archeo logen gebruik van houdbaar materiaal waarvan in de loop der tijden voorwerpen vervaardigd zijn. Zo onderscheiden we de steentijd, de bronstijd en de ijzertijd. Het spreekt vanzelf dat deze indeling op verschillende plaatsen verschillende tijdperken aangeeft. Die indeling strekt zich trouwens ook uit over de histori sche tijd: de ijzertijd begint in het oude Nabije Oosten rond 1200 v.Chr. en het schrift is dan al ruim tweeduizend jaar bekend. De geschiedenis begon niet overal tegelijk. Op het Apennijnse schiereiland bijvoorbeeld werd het schrift meer dan tweeduizend jaar later geïntroduceerd dan in Egypte. Bovendien vloeiden de schriftelijke bronnen niet altijd meteen rijkelijk. Vaak is het materiaal slecht leesbaar, of is het zeer beperkt en betreft het alleen een deel van een paleisadministratie van een bepaald jaar. In de oudheid zelf was de informatie zeer ongelijk over standen en groepen verdeeld. Kranten en andere nieuwsmedia waren er niet. Het lagere volk pikte nieuwtjes op straat en op dorpspleinen op van reizigers en passanten, en was gevoelig voor geruchten. Het bezat bovendien niet het opleidingsniveau om be richten kritisch te wegen. De aanzienlijken en het reizende publiek (kooplie den, scheepsvolk) hadden meer informatie. Zij hadden relaties in andere landen en steden, waarmee ze gastvriendschappen onderhielden en waarmee ze cor respondeerden. Brieven en berichten werden door kooplui en andere reizigers In dit boek worden geregeld termen gebruikt als ‘Indo-Europees’ en ‘Semitisch’. We doen dit omdat het nu eenmaal de gewoonte is volken in te delen en te be noemen op grond van hun taal. De Semitische talen vertonen onderling een ster ke verwantschap en hetzelfde geldt voor de verschillende onderafdelingen van de Indo-Europese taalfamilie. Semitische talen zijn bijvoorbeeld het Hebreeuws, het Aramees, het Akkadisch en het Arabisch. Indo-Europese talen zijn het Grieks, het Latijn (de taal der Romeinen), het Perzisch, de Keltische talen en de Germaanse talen. De termen Semitisch en Indo-Europees hebben niets te maken met ras of natie. meegenomen. Terminologie
13
Een kennismaking met de oude wereld
Kader 0.1 Taalfamilies Semitische talen Akkadisch (Oudakkadisch, Babylonisch, Assyrisch) Amoritisch Aramees en Chaldees Kanaänitisch, Fenicisch (= Phoenicisch) en Hebreeuws Arabisch Ethiopisch (Ge’ez) Egyptisch en Koptisch hebben verwantschap met Semitische en Koesjitische (= Noordoost-Afrikaanse) talen Indo-Europese talen Sanskriet Hethitisch Arische of Iraanse talen: Medisch, Perzisch, Parthisch, Koerdisch Grieks Latijn en de ervan afgeleide talen: Italiaans, Spaans, Frans en Roemeens Slavische talen: Russisch, Pools, Tsjechisch, Slowaaks, Sloveens, Servisch, Kroatisch en Bulgaars Keltische talen: de talen van Galliërs, Galaten in Klein-Azië en Keltiberiërs in Spanje (tegenwoordig: Bretons, Welsh en Gaelic in Ierland en Schotland) Germaanse talen: de talen van Friezen, Franken, Saksen, Angelen, Goten en andere Germanen (tegenwoordig: Duits, Nederlands, Fries, Scandinavische talen en Engels) Armeens Talen van onbekende taalfamilies Sumerisch Hurritisch (ofwel Choerritisch) en Urartees (van Urartu, een rijk ten noorden van Assyrië)
Kassitisch Elamitisch
14
Inleiding
Chronologische systemen Ten slotte iets over chronologische systemen. Wij zijn gewend aan een uniforme tijdrekening die in de hele wereld gebruikt wordt, maar dat was in de oudheid anders. Elk volk had een eigen tijdrekening. Men dateerde naar regeringsjaren van koningen, ambtsjaren van belangrijke magistraten of belangrijke gebeurte nissen. In Athene werd bijvoorbeeld gedateerd naar het jaar van een van de zit tende archonten (die het uitvoerende bestuurscollege vormden) en naar olympi aden, dat wil zeggen de opeenvolgende perioden van vier jaar tussen de spelen in Olympia, die sinds 776 v.Chr. om de vier jaar gehouden werden. Een gebeurtenis vond in Athene plaats in de zoveelste olympiade, tijdens het archontschap van die of die. In Rome werd gedateerd naar de ambtsjaren van de twee consuls (in de Romeinse republiek de twee hoogste magistraten). De Romeinen deden dat ook nog in de keizertijd, toen de consuls ondergeschikt waren geworden aan de keizers. Een ander probleem is de moderne reconstructie van de antieke chronologie. Dankzij gegevens over de antieke vormen van tijdrekening, zoals hiervoor be schreven, kunnen we vaak redelijk gemakkelijk een relatieve chronologie over bepaalde perioden in de geschiedenis vaststellen. In de archeologie is het meest al mogelijk een relatieve chronologie op te stellen door bij opgravingen lagen te onderscheiden. Nieuwe gebouwen worden gewoonlijk gebouwd op de ingestor te resten van oude gebouwen. Lagen die dieper liggen, zijn dus in de regel ouder dan die dichter bij de oppervlakte worden teruggevonden. Het is echter vaak veel moeilijker, en soms onmogelijk, een absolute datering van gebeurtenissen of de vervaardigingstijd van voorwerpen te bepalen in de zin van een aan onze tijdrekening gerelateerd jaartal. Sleutels daartoe zijn er wel. De voornaamste zijn vermeldingen in antie ke teksten van astronomische verschijnselen, zoals zonsverduisteringen, de 14 C-methode en de dendrochronologie. De 14 C-methode kan een ruwe schatting geven van de ouderdom van dood organisch materiaal doordat het mogelijk is de afname van de radioactieve straling ervan te meten en de tijd die deze afname kost. De dendrochronologie is een methode waarbij men lange sequenties heeft vastgesteld van boomringen in oud hout en is gebaseerd op het verschijnsel dat de dikte van boomringen in grote gebieden per jaar dezelfde afwijkingen ver toont ten gevolge van de weersgesteldheid in het jaar in kwestie. Het verkrijgen van zekerheid is echter vaak lastig. Soms zijn de gegevens te schaars en is bijvoorbeeld onduidelijk welke zonsverduistering in een bepaalde tekst bedoeld is. Dit geldt vanzelfsprekend vooral voor de oudste geschiedenis. Veel jaartallen in het derde en tweede millennium v.Chr. (en helemaal in de pe riode daarvoor) zijn slechts bij benadering vast te stellen en ook sommige jaar tallen uit de latere perioden van de oude geschiedenis staan niet precies vast. Tegenwoordig zijn met name de inzichten over de chronologie vanWest-Azië en Egypte tussen ongeveer 2000 en 1300 volop in beweging, waardoor afwijkingen van vijftig à honderd jaar mogelijk zijn. De discussie hierover is niet gesloten. De
15
Een kennismaking met de oude wereld
jaartallen die wij voor deze periode aangeven, zijn daarom ruwe schattingen en zo veel mogelijk afgeronde getallen. Indeling van het boek Het is vrijwel ondoenlijk een puur chronologische behandeling van de geschie denis te geven van een zo groot gebied. We hebben daarom gekozen voor een in deling in drie gebieden: het Nabije Oosten (ook wel Midden-Oosten genoemd), de Griekse wereld en Rome. Dat heeft nadelen, omdat de indruk gewekt wordt dat de oosterse geschiedenis voorafgaat aan de Griekse en Romeinse geschiede nis. Dat is maar ten dele waar. We hebben dit nadeel proberen goed te maken door voortdurend te verwijzen naar contemporaine gebeurtenissen in andere regio’s en door veel verwijzingen op te nemen. Ieder deel van het boek begint met een tijdbalk: een tabel met een overzicht van de hele periode en het hele gebied die in dit boek aan de orde komen. Het betref fende gedeelte is uitgelicht. Zo is het in zijn context geplaatst. Op dezelfde manier zijn per hoofdstuk de onderwerpen in de context van het deel geplaatst. Sommige hoofdstukken overstijgen de gedeeltes van de tijdbal ken; in dat geval is niets uitgelicht. Online studiemateriaal Op www.coutinho.nl/oudewereld vind je het online studiemateriaal bij dit boek. Dit materiaal bestaat uit: • tijdbalken • begrippenlijst en begrippentrainer Op de website kun je een uitgebreide tijdbalk downloaden. Daarnaast is er een lege versie beschikbaar waarin je zelf aantekeningen kunt maken. In de begrippenlijst worden de belangrijke begrippen uit het boek verklaard. Met deze begrippen kun je oefenen met behulp van de begrippentrainer in het programma Quizlet.
16
Deel I • Het oude Nabije Oosten Romeinse wereld Griekse wereld Egypte Levant en Klein Azië Noord- Mesopotamië Zuid Mesopotamië
Vroeg Minoïsche en Vroeg Helladische cultuur
Vroege dynas tieën
Vroege dynastieën, Sumerische stadstaten
3000-2500
vroege bronstijd
Oude rijk
Rijk Akkad Rijk Ur III
2500-2000
middenbronstijd (begin brons tijd in Italië)
Middenrijk Oud-
Oud- Assyrische periode
Oud- Babylonische periode
2000-1500
Hethitische rijk
Myceense bloeiperiode
Nieuwe rijk Nieuw-
Midden Assyrische periode
Midden Babylonische periode
1500-1000
late bronstijd
Hethitische rijk
Periode van de zeevolken
Arameeën en Chaldeeën
Donkere eeuwen
Donkere eeuwen
Donkere eeuwen, opkomst Israël en Juda
Donkere eeuwen
1000-500
vroege ijzertijd
Romeinse Koningstijd
Archaïsche periode
Late periode Nieuw-Assyrische rijk, Nieuw-Babylonische rijk, Medische rijk (Iran)
Republiek
Klassieke periode
Perzische overheersing
Perzische rijk
500-0
Alexander de Grote
Hellenistische periode Parthische rijk
Parthische rijk
Romeinse keizerrijk Vroege keizertijd: het Principaat Romeinse keizerrijk Crisis derde eeuw en Late keizertijd
0-500
Sassanidische rijk
West-Romeinse rijk
Oost-Romeinse of Byzantijnse rijk
17
1 Het ontstaan van de beschavingen in Egypte en Mesopotamië
Griekse wereld
Egypte
Levant en Klein Azië
Noord- Mesopotamië
Zuid Mesopotamië
vroege bronstijd Vroeg Minoïsche en Vroeg Helladische cultuur
Vroege dynas tieën
Vroege dynastieën, Sumerische stadstaten
3000-2500
Oude rijk
Rijk Akkad Rijk Ur III
2500-2000
Middenrijk
Oud Hethitische rijk
Oud Assyrische periode
Oud Babylonische periode
2000-1500
middenbronstijd
late bronstijd Myceense bloeiperiode
Nieuwe rijk
Nieuw- Hethitische rijk
Midden Assyrische periode
Midden Babylonische periode
1500-1000
Periode van de zeevolken
Arameeën en Chaldeeën
vroege ijzertijd Donkere eeuwen
Donkere eeuwen
Donkere eeuwen, opkomst Israël en Juda
Donkere eeuwen
1000-500
Archaïsche periode
Late periode Nieuw-Assyrische rijk, Nieuw-Babylonische rijk, Medische rijk (Iran)
Klassieke periode
Perzische overheersing
Perzische rijk
500-250
Alexander de Grote
18
1 • Het ontstaan van de beschavingen in Egypte en Mesopotamië
Aan de oevers van de rivieren Eufraat en Tigris in Mesopotamië (Irak) en de Nijl in Egypte zijn beschavingen ontstaan die hun stempel op de geschiedenis van de oostelijke helft van het Middellandse Zeegebied gedrukt hebben. De opkomst van deze culturen even voor 3000 v.Chr. kenmerkte zich door een toenemende verstedelijking, staatsvorming en de uitvinding van het schrift. Voor het zover was, had de mens al een ontwikkeling van vele honderdduizen den jaren achter de rug. Dat was de periode van de zogenoemde steentijd (naar de ontwikkeling van de stenen werktuigen), onderverdeeld in oude, midden- en nieuwe steentijd. In de oude en middensteentijd leefden de mensen van wat zij vonden, van de jacht en van het verzamelen van plantaardig voedsel. Daarbij was het noodzakelijk steeds nieuwe jachtterreinen op te zoeken, zodat men niet lang op dezelfde plaats bleef wonen. Aan het eind van de middensteentijd (ca. 10.000 v.Chr.) had de mens zijn werktuigen inmiddels zo verbeterd dat hij effectiever van de natuurlijke omstandigheden kon profiteren. Daardoor bleven sommige groepen langer op dezelfde plaats wonen in primitieve hutten en holen. Hierna werd op verschillende plaatsen in de wereld, maar naar het schijnt het eerst in het Nabije Oosten, de stap gezet naar een grotere beheersing van de natuur door het zelf kweken van de graansoorten die tot dan in het wild opge spoord werden, en door het temmen en fokken van de dieren waarop vroeger gejaagd werd. Deze ontwikkeling komt goed op gang in het begin van de nieuwe steentijd (het neolithicum, gekenmerkt door het gebruik van gepolijste stenen werktuigen). Vanwege haar grote betekenis voor de voortgang van de menselijke beschaving wordt zij wel aangeduid met de term ‘ neolithische revolutie ’, oo k al duurde dit proces duizenden jaren en zijn de eerste sporen ervan al voor het neolithicum waargenomen. Bij de landbouw onderscheiden we twee typen, namelijk regenlandbouw en ir rigatielandbouw . Regenlandbouw is mogelijk in gebieden waar ten minste 250 millimeter regen per jaar valt. Deze vorm van landbouw was mogelijk in Iran, Noord-Irak, Noord-Syrië en het kustgebied van de Middellandse Zee. Egypte en zuidelijk Mesopotamië waren aangewezen op irrigatielandbouw. De van regen landbouw afhankelijke gebieden in het Nabije Oosten met een regenval van 250 tot 400 millimeter per jaar waren bijzonder kwetsbaar. Een geringe terugval in de regenval bracht meteen een voedselcrisis met zich mee en langduriger klimaat veranderingen hadden grote sociale en politieke consequenties.
1.1 Landbouw
19
Deel I • Het oude Nabije Oosten
0–250 mm 250–500 mm meer dan 500 mm 100 mm-grens
Kaart 1.1 Regenkaart van het Nabije Oosten. Beneden de 250 mm-lijn is geen landbouw zonder irrigatie mogelijk. Beneden de 100 mm lijn groeit er te weinig voor het bedrijven van veeteelt. Bij irrigatie moeten we denken aan natuurlijke en kunstmatige irrigatie. Natuurlijke irrigatie was het best mogelijk in Egypte, waar de Nijl voor de zaai tijd overstroomde (tussen midden juli en midden november). In Mesopotamië vonden de overstromingen onregelmatiger plaats en eerder in het jaar (van maart tot mei, dus tegen de oogsttijd), zodat kunstmatige irrigatie geboden was. De irrigatielandbouw was aanzienlijk productiever dan de regenlandbouw. De opbrengst beliep ten minste het vijftienvoudige van het zaaigoed, maar vaak aanzienlijk meer. Dat is zeer veel: in het oude Griekenland en Italië en in middel eeuws Europa was een verhouding van één op vier à vijf normaal en één op zeven à tien al uitzonderlijk (bijvoorbeeld in Campanië in Italië). De hoge opbrengst in Mesopotamië was overigens ook te danken aan het gebruik van de zaaiploeg (zie figuur 1.1).
20
1 • Het ontstaan van de beschavingen in Egypte en Mesopotamië
Figuur 1.1 Zaaiploeg. Afdruk van een rolzegel (tweede millenni um). Dit instrument maakte ploegen en zaaien tegelijk mogelijk. De man in het midden giet het zaaigraan in een koker, waardoor het meteen in de vore valt. Er gaat dan weinig zaaizaad verloren, wat bijdraagt aan een goede oogst.
De betekenis van de uitvinding van landbouw is zeer groot. Hierdoor konden meer mensen langer op dezelfde plaats blijven wonen en zich voltijds met an dere zaken dan voedselproductie gaan bezighouden. Zo kwamen er specialisten in allerlei handwerk, bijvoorbeeld timmerlieden, leerlooiers, schrijvers (na de uitvinding van het schrift, ca. 3400 v.Chr.) en metaalbewerkers (na de uitvinding van het brons , een legering van koper en tin, ca. 3000 v.Chr.). In deze periode ontwikkelden zich ook een ambtenarenapparaat en een priesterkaste (en daar mee staat en tempel als instituten). In het begin van het neolithicum waren overal dorpen ontstaan, die hier en daar al het aanzicht van een stad met ommuring kregen, bijvoorbeeld Jericho rond 7000 v.Chr. en steden in Klein-Azië en Syrië. De grootste en invloedrijkste ste den ontstonden in het vierde millennium v.Chr. aan de oevers van de grote ri vieren. Daar was immers de hoogste voedselproductie mogelijk en konden de meeste mensen bij elkaar wonen. Het centrum van de Mesopotamische stad was de tempel. De tempel was de woonplaats van de staatsgodheid die door de gemeenschap onderhouden moest worden en ontwikkelde zich tot een grote organisatie met veel grondbezit. Deze tempelorganisatie hield zich bezig met landbouw, veeteelt en ambacht en had daarom veel mensen in dienst. Uit de behoeften van de tempeleconomie ontstond rond 3400-3200 v.Chr. het schrift: spijkerschrift, genoemd naar de gestileerde vorm die de tekens later kregen. Niet veel later ontstond in Egypte het zogenoemde hiërogliefenschrift. Beide schriftsoorten kenden aanvankelijk een deels pictografisch (elk woord een afbeelding) en deels ideografisch (elk woord een symbool) systeem. Later kregen deze tekens nieuwe lezingen en gaven ze ook klanken (lettergrepen) weer − in het Egyptische schrift alleen medeklinkers. Het bleven zeer moeilijke schriftsoorten, die alleen door een kleine groep geschoolde professionele schrij vers beheerst werden.
1.2 Steden
21
Deel I • Het oude Nabije Oosten
Figuur 1.2 Kleitablet uit Djebel Aruda, Syrië. Lengte 9,2 cm. Ca. 3400–3200 v.Chr. Het tablet bevat afdrukken van een rolzegel en een getal (372?). Een rolzegel is een cilinder met afbeeldingen in spiegelbeeld, dat door het af te rollen in de zachte klei de zegelafdruk te zien gaf. Zegels duidden personen of instel lingen (tempel, paleis) aan. Het kleitablet is ontstaan uit de gewoonte goederen of vee te registreren door voorwerpjes van klei in een gesloten envelop van klei te sluiten. Bij controle
van de hoeveelheid diende men dan de envelop open te breken. Later noteerde men aan de buitenkant het aantal voorwerpjes dat de hoeveelheid goederen moest weergeven. In een volgend stadium werd er niet meer met de voorwerpjes gewerkt: de envelop werd een mas sief kleitablet met getal. Latere kleitabletten hebben getallen met tekens voor de goederen. Zo ontstond het schrift. In een latere ontwikkeling werden de tekens ook gebruikt om een klank c.q. lettergreep aan te duiden. Dit tablet, bij een Leidse opgraving in Syrië gevonden, heeft een getallensystematiek die ook is aangetroffen in Mesopotamië en Zuidwest-Iran (Elam). Dit duidt op een intensief handelscontact over geheel Voor-Azië, al in het vierde millennium. Dezelfde conclusie kan men trekken uit de vaste motieven die overal op het aardewerk te zien zijn. De aanwezigheid van steden veroorzaakte in de oudheid niet de uit later tijd bekende tegenstelling van stedelingen tegenover plattelandsbewoners. In de meeste steden waren meer dan negen op de tien inwoners boer en zij verlieten dagelijks de stad om naar hun land te gaan. Een andere tegenstelling was in het Nabije Oosten van groter belang, namelijk de sedentaire levenswijze tegenover de nomadische. Landbouwers waren sedentair: zij veranderden niet van woon plaats, omdat zij land moesten ontginnen en onderhouden. Veetelers waren no madisch: zij trokken voortdurend rond om steeds nieuwe weidegronden voor hun vee te vinden. We moeten deze indeling echter niet te strikt toepassen. Primitieve landbou wers vestigden zich soms slechts voor enkele jaren op een bepaalde plaats en trokken verder als de bodem uitgeput was. Veetelers trokken soms als semino maden rond in een beperkt gebied, bijvoorbeeld van zomer- naar winterwei den (we spreken dan van transhumance ), en bleven graag in de buurt van de nederzettingen van landbouwers om producten te ruilen. Soms ging een groep nomaden geheel of gedeeltelijk over op een sedentair leven en het kwam voor dat ze de macht in een stad overnam. Ook bezaten sommige landbouwers kud den vee, die ze dan door herders lieten weiden, soms over grote afstanden. De vertegenwoordigers van de beide levenswijzen stonden gedurende de gehele oud-oosterse geschiedenis in een haat-liefdeverhouding tegenover elkaar: haat
22
1 • Het ontstaan van de beschavingen in Egypte en Mesopotamië
omdat de sedentairen bang waren voor plunderingen door de (semi)nomaden, en liefde omdat beide groepen elkaars producten nodig hadden. Deze tegenstel ling was een geliefd thema in de literatuur en speelt onder andere een rol in het Bijbelverhaal van de moord van landbouwer Kaïn op schaapherder Abel.
1.3 Geografische gesteldheid: overeenkomsten en verschillen
De geografische gesteldheid van Egypte en Mesopotamië vertoont belangrijke overeenkomsten (beide zijn afhankelijk van rivierwater, er valt nauwelijks re gen en er is gebrek aan grondstoffen, zoals metalen en timmerhout), maar ook belangrijke verschillen. In Egypte zijn de voorwaarden voor landbouw gunsti ger dan in Mesopotamië. Zoals we al zeiden, stroomt de Nijl over voordat de zaaitijd begint en stromen de Eufraat en de Tigris juist net voor de oogst over. De Egyptenaar zaaide in op het vruchtbare slib dat de rivier had achtergelaten, terwijl de Mesopotamiër het water voorzichtig door de voren moest laten lo pen. Het water van de Nijl is bovendien beter van kwaliteit. De Eufraat en de Tigris voeren namelijk schadelijke zouten mee, die achterblijven in het grond water − dat zeer hoog staat, omdat het land laag en vlak is. Door haarvaten in de klei kruipt het zout bovendien naar boven. Door langdurige irrigatie (zonder voldoende drainage) kan de grond dan ook zodanig verzilten dat landbouw on mogelijk wordt. Dat verzilting voorkwam, kan men aflezen aan de keuze van de verbouwde gewassen. In Zuid-Mesopotamië werd steeds meer gerst en steeds minder tarwe verbouwd. Gerst is namelijk beter tegen zout bestand. In Egypte verbouwde men eerst gerst, maar vanaf het Nieuwe Rijk (ca. 1500 v.Chr.) werd emmertarwe de voornaamste graansoort. In de periode na Alexander de Grote (ca. 330) maakte tarwe een opmars onder invloed van de Griekse immigranten. Een ander belangrijk verschil tussen de Egyptische en Mesopotamische geo grafische gesteldheid heeft betrekking op de omgeving. In Egypte is de overgang van cultuurland naar woestijn zo abrupt dat men letterlijk met één been op een groen veld en met het andere in de woestijn kan staan. Omdat het door onbe woonbare woestijn werd omringd, was Egypte veel moeilijker bereikbaar dan Mesopotamië, waar de overgang naar minder vruchtbare streken veel vloeiender verliep. Dankzij zijn geïsoleerde ligging kreeg Egypte pas in het midden van het tweede millennium te maken met invasies van buitenlanders, vooral in de delta. Dit verschil heeft grote politieke consequenties gehad. Egypte heeft lang een vrij stabiel en statisch geschiedverloop gehad zonder veel inmenging van buiten, terwijl Mesopotamië voortdurend te maken heeft gehad met binnendringers die er dikwijls de macht overnamen, waardoor voortdurend nieuwe rijken ontston den. Doordat de nieuwe machthebbers zich in sterke mate aanpasten aan de be staande culturele traditie, was echter ook in Mesopotamië sprake van een grote continuïteit.
23
2 Het derde millennium v.Chr.: de vroege bronstijd
Griekse wereld
Egypte
Levant en Klein Azië
Noord- Mesopotamië
Zuid Mesopotamië
vroege bronstijd Vroeg Minoïsche en Vroeg Helladische cultuur
Vroege dynas tieën
Vroege dynastieën, Sumerische stadstaten
3000-2500
Oude rijk
Rijk Akkad Rijk Ur III
2500-2000
Middenrijk
Oud Hethitische rijk
Oud Assyrische periode
Oud Babylonische periode
2000-1500
middenbronstijd
late bronstijd Myceense bloeiperiode
Nieuwe rijk
Nieuw- Hethitische rijk
Midden Assyrische periode
Midden Babylonische periode
1500-1000
Periode van de zeevolken
Arameeën en Chaldeeën
vroege ijzertijd Donkere eeuwen
Donkere eeuwen
Donkere eeuwen, opkomst Israël en Juda
Donkere eeuwen
1000-500
Archaïsche periode
Late periode Nieuw-Assyrische rijk, Nieuw-Babylonische rijk, Medische rijk (Iran)
Klassieke periode
Perzische overheersing
Perzische rijk
500-250
Alexander de Grote
24
2 • Het derde millennium v.Chr.: de vroege bronstijd
Het begin van de geschiedenis in Mesopotamië en Egypte valt samen met wat vooral in archeologische studies wordt aangeduid als de bronstijd, die voortduurt tot ongeveer 1200-1000 v.Chr., toen de ijzertijd zijn intrede deed. De bronstijd wordt onderverdeeld in drie perioden: de vroege bronstijd (ongeveer het derde millennium v.Chr.), de middenbronstijd (ca. 2000-1600) en de late bronstijd (ca. 1600-1200). De overgangstijd tussen steentijd en bronstijd – toen al wel koper, maar nog geen brons gebruikt werd – wordt wel ‘chalcolithicum’ of ‘koper(steen) tijd’ genoemd. Daarnaast bestaan er historische periodiseringen die vooral geba seerd zijn op politieke ontwikkelingen. De Egyptische geschiedenis wordt door egyptologen op twee manieren inge deeld, namelijk in ‘dynastieën’ en in ‘rijken’. De indeling in dynastieën is afkom stig van de Egyptische priester Manetho, die in de derde eeuw v.Chr. in het Grieks een geschiedenis van Egypte schreef en deze ordende in dertig dynastie ën of koningsgeslachten. Daarnaast is er een moderne indeling in drie ‘rijken’. Dat zijn perioden waarin Egypte grote voorspoed kende en een politieke eenheid was. Ze worden afgewis seld door ‘tussenperioden’ van politieke versplintering. In deze perioden wer den de hoofden van de provincies zelfstandige gouwvorsten en regeerden er dus meerdere dynastieën tegelijk (wat Manetho niet in de gaten had). De rijken die in de moderne literatuur worden onderscheiden zijn het Oude Rijk (ca. 2600-2150), het Middenrijk (ca. 2000-1800) en het Nieuwe Rijk (ca. 1550-1100). Ten slotte onderscheiden we nog een late tijd, waarin Egypte steeds vaker te maken kreeg met buitenlandse dynastieën en deel ging uitmaken van an dere grote rijken (ca. 750-332 v.Chr.). Hetzelfde geldt overigens voor het Egypte van na die tijd, dat onderdeel zou worden van de rijken van Alexander de Grote, de Macedonische dynastie van de Ptolemeeën, de Romeinen, de Arabieren, de Turken en de Britten. Het land verwierf zijn onafhankelijkheid pas in 1922. In het derde millennium valt, zoals men uit het voorgaande kan afleiden, het Oude Rijk (ca. 2600-2150) . De periode die daaraan voorafgaat, wordt de vroeg-dynastieke periode genoemd (ca. 3000-2600). In deze periode kwam de vereniging van Egypte onder één koning tot stand (eerste en tweede dynastie). Voor die tijd waren er verschillende lokale culturen. Dit was tevens de perio de waarin het hiërogliefenschrift werd uitgevonden. De oudste steenfragmen ten stammen uit 3400-3100 v.Chr. uit Abydos in Opper-Egypte. Hoewel Egypte een eenheid was geworden, bleef er een onderscheid bestaan tussen Beneden-
2.1 De indeling van de Egyptische geschiedenis
2.2 Egypte: het Oude Rijk
25
Deel I • Het oude Nabije Oosten
Egypte (de Nijldelta) en Boven-Egypte (het gebied ten zuiden daarvan tot aan de eerste cataract (stroomversnelling)). De koning werd ‘koning der beide landen’ genoemd en droeg een dubbele kroon. Sommige administratieve taken werden echter apart uitgevoerd.
Figuur 2.1 De kronen van Egypte.
1 De witte kroon van Boven-Egypte
2 De rode kroon van Beneden-Egypte
3 De dubbele kroon
Het Oude Rijk is wereldberoemd geworden door de zeer grote graven die de ko ningen lieten bouwen: de piramiden. Zij laten zien dat in deze tijd de macht van de koning groot was en dat hij een sterke greep had op mensen en materiaal. De piramiden lagen in de buurt van de hoofdstad, Memphis. Groepen arbeiders werden opgeroepen voor de bouw en losten elkaar het hele jaar door af. De be reidheid deze enorme krachtsinspanning te verrichten, is mede te begrijpen als men bedenkt dat het koningschap als goddelijke instelling werd beschouwd. Aan de bouw van de piramiden hebben tienduizenden mensen gewerkt, wat het or ganisatorische vermogen van de vroege Egyptische staat aantoont. Vooral de van natuursteen opgetrokken piramiden van de vierde dynastie (ca. 2500) zijn enorm. De jongere piramiden zijn kleiner en van baksteen gemaakt. In deze latere pira miden en de privégraven eromheen is een grote hoeveelheid religieuze en auto biografische hiërogliefenteksten bewaard gebleven. Archieven van papyrusdo cumenten in de koninklijke graftempels geven ons een eerste beeld van de zeer complexe tempeleconomie. Het Oude Rijk duurde vijf eeuwen, en kwam ten val doordat de gouwvorsten (provinciehoofden) te machtig werden. De grond die zij als ‘salaris’ kregen, ging over van vader op zoon. Dat gold ook voor hun ambt, waardoor de koning de greep op zijn ambtenaren verloor. De gouwvorsten werden regionale koningen. Bovendien nam in deze periode de hoogte van de overstromingen van de Nijl geleidelijk af. Dit gaat samen met berichten over hongersnoden. Vermoedelijk was dit voor de Egyptenaren aanleiding om tot kunstmatige irrigatie over te gaan
26
2 • Het derde millennium v.Chr.: de vroege bronstijd
Figuur 2.2 De piramiden van de koningen Cheops, Chephren en Mycerinus (vierde dynastie) bij Gizeh. Op de voorgrond is het vruchtbare Egyptische land te zien. De piramiden op de achtergrond staan in de woestijn. De overgang van vruchtbaar land naar woestijn is heden ten dage, net als in de oudheid, vrij scherp.
teneinde zo goed mogelijk van het schaarsere water te profiteren. Het blijft ech ter onzeker wat de belangrijkste oorzaak was van de ondergang van het rijk: re gionale versnippering, ecologische druk of een crisis in de koninklijke dynastie.
2.3 Mesopotamië: Sumer en Akkad
Hoewel al in het vierde millennium de basis werd gelegd, werd in het derde millennium de Mesopotamische beschaving vormgegeven. Twee volken waren daarvoor verantwoordelijk: eerst de Sumeriërs en later ook de Akkadiërs . Het is niet duidelijk wanneer de Sumeriërs in Mesopotamië gearriveerd zijn en of zij het waren die de aanzet hebben gegeven tot de uitvinding van het schrift en tot de stedenbouw, maar het is in elk geval duidelijk dat zij de steden in zuide lijk Mesopotamië groot gemaakt hebben en het schrift op grote schaal hebben toegepast voor tempel- en paleisadministratie en voor godsdienstige en literaire teksten. Zij ontwikkelden beeldhouwkunst, bouwkunst, godsdienstige voorstel lingen, literaire stijlen, opvattingen over koningschap, recht en maatschappij. De Sumeriërs hebben een begin gemaakt met de wetenschap, bijvoorbeeld re kenkunde, sterrenkunde, plantkunde en geneeskunde. Op de Sumerische scho len leerden de leerlingen het ingewikkelde schrift door het schrijven en kopië ren van teksten van allerlei aard. Woordenlijsten van technische termen op veel terreinen zijn ons overgeleverd. Beroepenlijsten geven bijvoorbeeld een aardig inzicht in het proces van de arbeidsverdeling, die dankzij de grote successen van de irrigatielandbouw mogelijk was (zie p. 19 en 23). Het zestigtallige stel sel van de Sumerische rekenkunde heeft zijn sporen nagelaten in onze onder verdeling van het uur in zestig minuten en die van de cirkel in 360 graden. De Sumerische school was door de eeuwen heen een cultuuroverdrager bij uitstek in het oude Nabije Oosten. In Zuidwest-Iran (Elam) en in Syrië (Ebla) werd het spijkerschrift overgenomen, werd Sumerisch geleerd en werden Sumerische tek sten bestudeerd in scholen naar Sumerisch model. Zo verbreidde de Sumerische
27
Deel I • Het oude Nabije Oosten
beschaving zich over geheel West-Azië en heeft zij haar stempel gedrukt op de cultuurgeschiedenis van dit gebied. Deze verspreiding van de Sumerische cultuur kwam niet tot stand door mi litaire expansie. De Sumeriërs leefden in stadstaten in zuidelijk Irak. In deze stadstaten stond aanvankelijk de tempel centraal, onder leiding van een pries ter-vorst. Langzamerhand ontstond een tweedeling: een wereldlijk leider, van wie een belangrijke taak de aanvoering van het leger was, opereerde naast een aparte hogepriester. Zo ontstonden het koningschap en naast de tempel het pa leis met een eigen ambtenarenapparaat, grondbezit en werkplaatsen. Nu en dan slaagde de koning van een stad erin enkele andere steden te onderwerpen. Voor de Sumeriërs van later tijd was het koningschap een vanzelfsprekende zaak en in den beginne uit de hemel op aarde neergedaald. Paleis en tempel bleven drieduizend jaar lang de belangrijkste organisaties, die zich voortdurend met elkaar bemoeiden − in negatieve en positieve zin. Enerzijds waren er conflicten over landbezit en autonomie van de tempels, an derzijds presenteerden de koningen zich graag als vertegenwoordigers van de goden en bouwers van tempels. De Akkadiërs danken hun naam aan de stad Akkad. Deze stad werd rond 2300 v.Chr. het centrum van een ‘wereldrijk’. Koning Sargon de Grote was de stichter van het rijk, dat geheel Mesopotamië omvatte en zich uitstrekte tot in Klein Azië (zie kaart 2.1).
Het rijk Akkad Het rijk van de derde dynastie van Ur
Kaart 2.1 Het oude Nabije Oosten in het derde millennium v.Chr.
28
2 • Het derde millennium v.Chr.: de vroege bronstijd
De Akkadiërs waren Semieten, dat wil zeggen dat zij een Semitische taal spra ken. Tot deze taalgroep behoren heden ten dage het Arabisch en het Hebreeuws. Hoewel de Akkadiërs in het begin van het derde millennium al in Mesopotamië woonden (hun grootste concentratie lag iets noordelijker dan het Sumerische gebied), zijn zij toch pas sinds het Akkadische rijk goed herkenbaar. Zij begon nen toen het spijkerschrift te gebruiken voor hun eigen taal (het Oudakkadisch). De Akkadiërs hebben veel van de Sumerische beschaving overgenomen, zoals schrift, godsdienstige voorstellingen, wetenschap en literatuur. Zij behielden hun eigen goden (die echter wel met Sumerische goden geïdentificeerd werden) en bleven hun eigen taal gebruiken. Opvolgers van Sargon claimden zelfs de we reldheerschappij door het voeren van de titel ‘koning der vier windstreken’ en lieten zich goddelijke eer brengen. Door lokale opstanden en vreemde invallers uit het oosten ging het rijk Akkad te gronde. In het derde millennium bloeiden enkele Sumerische steden weer op, een ont wikkeling die wordt aangeduid met het begrip ‘Sumerische renaissance’ (ca. 2100-2000). De koningen van de zogenoemde derde dynastie van Ur creëerden opnieuw een groot rijk in Mesopotamië, dat wij dankzij de vondst van zo’n hon derdduizend kleitabletten uit de paleisadministratie aardig kunnen bestuderen. Hieruit blijkt dat het paleis de gehele economie dirigeerde en de tempel over vleugelde.
Figuur 2.3 Ziqqurat te Ur (derde dynastie, ca. 2100 v.Chr.). Tempeltorens in de vorm van trapsgewijs opgebouwde terrassen werden sinds het eind van het derde millen nium tot in de derde eeuw v.Chr. gebouwd. Ze hebben zich ontwikkeld uit de terrasvormige tempelcomplexen uit de laatprehistorische tijd. De tempel van Ur was gewijd aan de Sumerische maangod Nanna, in het Akkadisch Sin genoemd.
Het rijk van Ur ging echter weer te gronde door infiltratie van vreemdelingen. De stad Ur werd geplunderd en verwoest door Elamieten uit Zuidwest-Iran, maar al voor die tijd was het rijk verzwakt door indringers uit het westen, de Amorieten . De Amorieten waren nomaden die verschillende West-Semitische talen spra ken. Zij werden aangetrokken door de vruchtbare rivierdalen in Mesopotamië en vormden een plaag voor de plaatselijke bewoners, die de Amoritische herders over hun velden zagen trekken. Aanvoerlijnen van koren voor de steden werden geblokkeerd. Plaatselijke gouverneurs maakten van de situatie gebruik door de banden met Ur door te snijden en eigen dynastieën te stichten. Sommige ge leerden wijzen ook voor deze periode op klimaatverandering: door toenemende
29
Made with FlippingBook - Online magazine maker