L. de Blois & R.J. van der Spek - Een kennismaking met de oude wereld

6  •  Economie en maatschappij

6.1 Agrarische economie, grondbezit

Gedurende de gehele oudheid was de basis van de economie agrarisch. Landbouw en veeteelt waren de belangrijkste middelen van bestaan en grond- bezit was de voornaamste vorm van rijkdom. Ook handelaren investeerden hun winsten graag in grond. In het oude Nabije Oosten waren de tempel en het pa- leis de grootste grondbezitters. Daarnaast was er ook altijd privégrondbezit. In Sumerië was van oudsher de tempel de grootste grondbezitter en tevens het bestuurscentrum van de stad, maar in de loop van de tijd scheidde zich van de tempeladministratie een afzonderlijk leider (de koning) af met een eigen paleis en eigen grondbezit. Koning en tempel stonden nooit geheel los van elkaar. De koning was de bouwer van tempels en nam deel aan belangrijke rituelen (zie p. 62). Hij bemoeide zich met het beheer van het tempelland en verkreeg daaruit inkomsten. In veroverd gebied werden tempels dikwijls leeggeroofd. In Egypte bestond tempel- en paleisbezit ook, maar was het onderscheid niet altijd gemak- kelijk te maken, omdat de tempel in feite een staatsbedrijf was onder koninklijke leiding. In sommige perioden, zoals tijdens het Nieuwe Rijk, hadden grote tem- pels een hoge mate van economische onafhankelijkheid. Er wordt al meer dan een eeuw gedebatteerd over de vraag of het oude Nabije Oosten een markteconomie kende (waarin handel en prijzen tot stand komen in een vrij verkeer van goederen volgens de wet van vraag en aanbod) of een eco- nomisch stelsel waarin de staat − paleis of tempel − dit alles van bovenaf regelde en vaststelde. Dit systeem wordt nu meestal redistributie-economie genoemd. Het wordt gekenmerkt door een autocratische staat waarin de koning al het land bezit, terwijl het volk in dorpsgemeenschappen woont, van de opbrengst van het land leeft en belasting in natura betaalt aan het paleis, dat deze op zijn beurt weer redistribueert onder gunstelingen (ambtenaren, soldaten, tempels). Er was geen echte markt. De dorpelingen kregen wat ze zelf niet konden produceren door uitwisseling van geschenken en door ruilhandel in het dorp. In het gehele oude Nabije Oosten (inclusief Kreta en Mycene) waren de gro- te paleis- en tempelhuishoudens de motoren van de economie. De oudoosterse economie is wat dat betreft totaal anders dan de klassieke Griekse en Romeinse economie. In het oude Egypte verzamelde de staat via belastingen de landbouwover- schotten van de bevolking en herdistribueerde die in de vorm van toelagen aan priesters en ambtenaren, loon voor de bouwers van de koningsgraven, geschen- ken aan tempels, leden van de hofhouding en de harem, enzovoort. Aan de basis van dit systeem stond de Egyptische boer, die voor zijn dagelijks levensonder-

6.2 ‘Redistributie-economie’ en de markt

71

Made with FlippingBook HTML5