L. de Blois & R.J. van der Spek - Een kennismaking met de oude wereld
Inleiding
ten), de papyrologie (papyri) en de archeologie (materiële overblijfselen, bouw- kunst, stadsaanleg, schilderkunst, beeldhouwkunst, enzovoort). Aan de historie gaat de prehistorie vooraf. Dat is de periode waarover wij geen schriftelijke gegevens hebben, zodat we aangewezen zijn op stoffelijke overblijf- selen van die tijd. Om te komen tot een indeling in perioden maken de archeo- logen gebruik van houdbaar materiaal waarvan in de loop der tijden voorwerpen vervaardigd zijn. Zo onderscheiden we de steentijd, de bronstijd en de ijzertijd. Het spreekt vanzelf dat deze indeling op verschillende plaatsen verschillende tijdperken aangeeft. Die indeling strekt zich trouwens ook uit over de histori- sche tijd: de ijzertijd begint in het oude Nabije Oosten rond 1200 v.Chr. en het schrift is dan al ruim tweeduizend jaar bekend. De geschiedenis begon niet overal tegelijk. Op het Apennijnse schiereiland bijvoorbeeld werd het schrift meer dan tweeduizend jaar later geïntroduceerd dan in Egypte. Bovendien vloeiden de schriftelijke bronnen niet altijd meteen rijkelijk. Vaak is het materiaal slecht leesbaar, of is het zeer beperkt en betreft het alleen een deel van een paleisadministratie van een bepaald jaar. In de oudheid zelf was de informatie zeer ongelijk over standen en groepen verdeeld. Kranten en andere nieuwsmedia waren er niet. Het lagere volk pikte nieuwtjes op straat en op dorpspleinen op van reizigers en passanten, en was gevoelig voor geruchten. Het bezat bovendien niet het opleidingsniveau om be- richten kritisch te wegen. De aanzienlijken en het reizende publiek (kooplie- den, scheepsvolk) hadden meer informatie. Zij hadden relaties in andere landen en steden, waarmee ze gastvriendschappen onderhielden en waarmee ze cor- respondeerden. Brieven en berichten werden door kooplui en andere reizigers In dit boek worden geregeld termen gebruikt als ‘Indo-Europees’ en ‘Semitisch’. We doen dit omdat het nu eenmaal de gewoonte is volken in te delen en te be- noemen op grond van hun taal. De Semitische talen vertonen onderling een ster- ke verwantschap en hetzelfde geldt voor de verschillende onderafdelingen van de Indo-Europese taalfamilie. Semitische talen zijn bijvoorbeeld het Hebreeuws, het Aramees, het Akkadisch en het Arabisch. Indo-Europese talen zijn het Grieks, het Latijn (de taal der Romeinen), het Perzisch, de Keltische talen en de Germaanse talen. De termen Semitisch en Indo-Europees hebben niets te maken met ras of natie. meegenomen. Terminologie
13
Made with FlippingBook HTML5