Herman Veenker, Henderien Steenbeek, Marijn van Dijk en Paul van Geert - Talentgerichte ontwikkeling op de basisschool
1.2 Op de schouders van reuzen
De structuur in de sensorisch-motorische fase is bijvoorbeeld anders dan die van de preoperationele fase. Een belangrijk onderdeel in het ontwikkelingsproces zijn ‘cognitieve conflic ten’. Als voorbeeld kunnen we denken aan een situatie waarin leerlingen expe rimenteren rondom het thema drijven en zinken. Wanneer een leerling bijvoor beeld verwacht dat een voorwerp in een bak met water gaat zinken terwijl het blijft drijven, is er sprake van een cognitief conflict. De leerling moet nu een nieu we verklaring bedenken om het conflict op te lossen. Volgens Piaget is het een belangrijke taak van het onderwijs om goed gekozen cognitieve conflicten te creëren opdat leerlingen hiermee nieuwe concepten en vaardigheden leren verwerven en misconcepten kunnen worden aangepakt. De stadiumtheorie van Piaget Een logisch gevolg van Piagets theorie over adaptatie via assimilatie en accom modatie is dat ontwikkeling volgens Piaget in stadia verloopt. Piaget is vooral bekend geworden van zijn vier stadia van ontwikkeling. Ieder stadiumheeft een bepaald ontwikkelingspotentieel. Piaget formuleerde vier ontwikkelingsstadia. ā ā Het sensomotorische stadium van 0 tot 18 maanden: op deze leeftijd wor den zintuiglijke en bewegingsfuncties ontwikkeld. Zintuiglijke en motori sche ervaringen zoals voelen, ruiken, grijpen, reiken, rammelen, luisteren en kijken domineren het denken. ā ā De preoperationele fase, van 18 maanden tot 6 jaar: het sensorisch-motori sche denken is verinnerlijkt; voor het denken maakt het kind een inwendige voorstelling van het sensorisch-motorische handelen met behulp van sche ma’s en symbolen. Taal speelt hierbij een belangrijke rol. Doen-alsofspel letjes zijn populair: stoelen op een rij stellen bijvoorbeeld een trein of bus voor. Kinderen leren classificeren (‘koeien zijn dieren’), maar maken nog gemakkelijk logische fouten. Ze vinden het bijvoorbeeld maar moeilijk te begrijpen dat eenzelfde persoon tegelijkertijd vader en boer kan zijn. ā ā De concreet operationele fase, 6 tot 12 jaar: in deze fase kunnen kinderen logische verbanden leggen. Het denken is niet meer afhankelijk van sen sorisch-motorische schema’s, maar kan abstractere bewerkingen uitvoeren. Kinderen kunnen begrippen als hoeveelheid, gewicht, massa en oppervlak te gebruiken. ā ā De formeel operationele fase, vanaf 12 jaar: het denken vindt systematisch plaats, met bijvoorbeeld als-danredeneringen. Over het denken zelf kan worden nagedacht. Een hypothese kan deductief (van het algemene, lo gisch afgeleide naar het bijzondere) worden onderzocht, bijvoorbeeld: wat gebeurt er als het regent? Dan wordt alles buiten nat.
33
Made with FlippingBook Digital Publishing Software