Marianne Luitjes en Ilona de Zeeuw-Jans - Ontwikkeling in de groep
1 | Kinderen en groepen
leider? In deze fase kan strijd ontstaan. Centrale vraag in deze fase is wie het sterkst is, en dus wie de macht heeft. Als gevolg hiervan worden de rollen verdeeld, maar het is ook mogelijk dat de groep verdeeld raakt en dat er sub groepen ontstaan. ■■ Normering : als iedereenweet wie er invloed heeft enwie volgt, is het tijd voor de normering. In deze fase ontstaan de normen binnen de groep. Hoe dit pro ces verloopt, is sterk afhankelijk van de leider van de groep. Positieve leiders zullen andere normen instellen dan meer negatieve leiders. De groepsnor men kunnen betrekking hebben op de manier waarop de leden omgaan met elkaar en met anderen, maar ook op uiterlijke zaken als haardracht, kleding, hobby’s en standpunten. Hoe meer de groepsleden elkaar hierin vinden, hoe sterker de groepsband is. ■■ Prestatie : dit is de fase waarin het echte werken kan plaatsvinden. De groep heeft zich gevormd tot een positieve of een negatieve groep. In een positieve groep stimuleren en respecteren de groepsleden elkaar, terwijl in een negatie ve groep er meer gevit, geroddeld en uitgescholden of gedreigd wordt. In der gelijke groepen is er geen gevoel van veiligheid, waardoor de leden meer op hun hoede zijn. Dit zal een negatieve invloed hebben op het prestatieniveau. ■■ Opheffing : in deze laatste fase zijn de groepsleden bezig met het afronden van het groepsproces. In een positieve groep zullen de groepsleden meer moeite hebben met uit elkaar gaan dan in een negatieve groep.
Tabel 1.1 Overzicht opeenvolgende-fasen-theorieën Moreland en Levine (1982, 1988)
Worchel et al. (1998)
Remmerswaal (2013)
1
–
Onvrede
Voorfase
2
Toekomstig lid
Gebeurtenis die men sen samenbrengt
Oriëntatiefase
3
Nieuw lid
–
Machtsfase
4
–
Identificatie
–
5
Volledig lid
Productiviteit
Affectiefase Fase van de autonome groep
6
Marginaal lid
Behoeften individuele groepsleden
Afsluitingsfase
Oud-lid
Uiteenvallen groep
28 |
Made with FlippingBook flipbook maker