Marianne Luitjes en Ilona de Zeeuw-Jans - Ontwikkeling in de groep
1.1 | Wat is een groep?
acceptatie komt de groep in de machtsfase : de groep vervangt de opgelegde lei derschapsstructuur door een passende eigen invloedverdeling. Vervolgens komt de groep in de affectiefase , waarin de onderlinge verhoudingen (de mate van betrokkenheid op elkaar) centraal komen te staan. In de fase van de autonome groep is de groep tot volledige rijping gekomen en stellen de groepsleden zich zelf de vraag of ze in deze groep wel helemaal zichzelf kunnen zijn. In de machts fase gaat het om het accepteren van de groepsactiviteit, in de affectiefase om het accepteren van de anderen en in de autonome fase om het accepteren van zich zelf in relatie tot de anderen. De laatste fase is de afsluitingsfase . De bekendste opeenvolgende-fasen-theorie is die van Tuckman (1965). Hij stelt dat groepen zich in elke fase met specifieke vraagstukken bezighouden en dat dit het gedrag van de groep beïnvloedt. De groepsontwikkeling start volgens Tuckman – in tegenstelling tot Worchel et al. en Remmerswaal – pas wanneer de groepsleden bij elkaar zijn. De forming is een periode van oriëntatie, elkaar testen en onzekerheid waarin de groepsleden hun plaats in de groep en de proce dures en regels van de groep proberen te bepalen. Tijdens de storming ontstaan er problemen: de groepsleden gaan zich verzetten tegen de invloed van de groep en het uitvoeren van taken. De leden confronteren elkaar met hun verschillen en het oplossen van conflicten vraagt veel aandacht. In de norming bereiken de groepsleden een zekere consensus over de rolstructuur en de groepsnormen. De groepscohesie (zie paragraaf 3.1.1) en dus de betrokkenheid bij de groep nemen toe. Vervolgens komt de groep in de performing . In deze fase verstaan de groeps leden de kunst van het samenwerken en ontwikkelen ze meer flexibele vormen van samenwerking om de groepsdoelen te bereiken. Later hebben Tuckman en Jensen (1977) nog een vijfde fase toegevoegd: adjourning . Als de taak is vol bracht, verminderen het contact en de emotionele afhankelijkheid, en valt de groep uit elkaar. De theorie van Tuckman vormt de basis voor de fasering van zowel Brehm, Kas sin, Fein enMervielde (2000), als Gielis, Konig en Lap (2003). In dit boek wordt door ons een fasering gehanteerd waarbij de Nederlandstalige terminologie van Brehm et al. is aangehouden. Voor de fasebeschrijvingen volgen we echter Gie lis et al., omdat zij onderscheid maken tussen begeleide en onbegeleide groe pen jongeren en omdat zij ook aandacht besteden aan de basisbehoeften van de groepsleden (in paragraaf 1.1.4 wordt hierop nader ingegaan). We gaan uit van de volgende fasen (Brehm et al., 2000; Gielis et al., 2003): ■■ Vorming : dit is het prille begin van de groep. De groepsleden komen voor het eerst bij elkaar en maken kennis met elkaar. Iedereen laat zich van zijn beste kant zien, kijkt wie er allemaal bij hem in de groep zit, en of er ‘gelijkgestem den’ zijn. ■■ Bestorming : als de groepsleden elkaar een beetje kennen, gaan ze op zoek naar hun eigen plek binnen de groep. Wie neemt er initiatief en is dus een
| 27
Made with FlippingBook flipbook maker