Ad Snellen m.m.v. René van der Drift - Basismodel voor methodische hulp- en dienstverlening in het sociaal werk

DEEL I  Sociaal werk en methodisch werken

(een dak boven het hoofd, voedsel, inkomen) en maatschappelijke omstan- digheden (economische, politieke, culturele/ideologische) zijn voorwaar- den om überhaupt als mens, als ‘ik’ te kunnen functioneren. Tegelijk vor- men deze voorwaarden de begrenzing voor ieder mens: de wijze waarop ik gesocialiseerd ben (als man, als middenklasser, met een bepaald arbeidsethos, met opvattingen over loyaliteit, trouw, gehoorzaamheid, zelfred- zaamheid), de middelen die mij wel of niet ter beschikking staan (arbeid, inkomen, uitkering, huisvesting, opleiding), de maatschappelijk-politieke, economische en ideologische omstandigheden, dat alles maakt mijn func- tioneren pas mogelijk en legt tegelijk beperkingen op aan dit functioneren. Mensen leven dus in situaties. Het functioneren van mensen heeft betrek- king op die situaties; het heeft er zijn uitwerking op en het wordt er, deels, door bepaald. Binnen het sociaal werk wordt dan ook gesproken over ‘psy- chosociaal functioneren’: psycho en sociaal , twee zijden van een en dezelfde medaille. In dat leven in situaties, in dat psychosociaal functioneren, kunnen men- sen vastlopen. Op de aard van problemen/verstoringen die daarbij kunnen optreden, wordt in deel IV ingegaan. Hier kan gezegd worden dat mensen de greep op hun leven kunnen verliezen (of misschien wel nooit echt gehad hebben): op zichzelf, op hun situatie, op zichzelf in relatie tot bepaalde situ- aties (en personen daarin). Je kunt hier spreken van controleverlies, of van onvoldoende mogelijkheid tot zelfregulering (Donkers, 1999). Oorzaken van dit controleverlies of deze gebrekkige zelfregulering kunnen gelegen zijn binnen de persoon, binnen zijn directe omgeving of binnen de bredere maatschappelijke context. Een man van 55 jaar wordt werkloos. Werken is altijd zijn levensvervulling ge weest. Hij ontleent er zijn zelfrespect aan. Niet-werkenden heeft hij eigenlijk al tijd maar ‘uitvreters’ gevonden. Op zijn leeftijd vindt hij niet gemakkelijk meer ander werk. Hij behoort nu zelf tot de categorie die hij eigenlijk altijd veracht heeft. Hij vindt zichzelf nu een nul. Daarenboven verveelt hij zich te pletter en loopt hij zijn vrouw, vanaf het moment dat ze van haar werk thuiskomt, voor de voeten. Dit komt de onderlinge verstandhouding op zijn zachtst gezegd niet ten goede. Figuur 1.2 geeft een goed overzicht van de elementen die spelen in deze cli- ëntproblematiek, en daarmee van het complexe geheel waarop het sociaal werk betrokken moet zijn. De figuur is een variant op een schema van Hou- ben en Leene (1998, p. 64). De in het schema gehanteerde begrippen inter ne afstemming en externe afstemming zijn ontleend aan Donkers (1999).

30

Made with FlippingBook - Online magazine maker