Ellen Gerrits, Mieke Beers, Gerda Bruinsma en Ingrid Singer - Handboek taalontwikkelingsstoornissen

1.7  Taalinput en taalontwikkelingsstoornissen

betekent dat als ouders slecht Nederlands spreken, meestal wordt geadviseerd de eigen moedertaal met het kind te spreken. Welke talen het best op welk mo ment en door wie kunnen worden aangeboden, is echter afhankelijk van de wensen en mogelijkheden van de ouders en van de omgeving waarin het kind opgroeit. Ouders die willen dat hun kind zich in de ene taal zowel mondeling als schriftelijk goed leert uitdrukken en de andere taal genoeg leert begrijpen om een eenvoudig gesprek te kunnen volgen, staan voor een andere opgave dan ouders die willen dat hun kind twee of meer talen zowel mondeling als schrif telijk volledig beheerst (Blumenthal, 2009). Dit heeft gevolgen voor de wijze waarop ouders zich met de taalontwikkeling van hun kind zullen bezighouden en dus ook voor de adviezen die een professional hierover geeft. Om de wen sen, verwachtingen en mogelijkheden van ouders en de omgeving in kaart te brengen, zijn verschillende vragenlijsten ontwikkeld. Alleen in samenwerking met ouders kan een professional een bruikbaar en overwogen advies geven over de te volgen strategie en een daarbij passende inspanning van de verschillende partijen. Ook over het mengen van talen door één persoon, ofwel code-switching , be staan tal van misverstanden. Hierbij kan van taal worden gewisseld binnen een zin, een gesprek of een context. Het mengen van talen wordt soms afgeraden, omdat het zou duiden op een gebrekkige beheersing van de taal. Evidentie wijst echter op het tegenovergestelde: het mengen van talen vraagt juist om een goe de beheersing van de grammatica van beide talen (Backus, 1996; Julien, 2008). Bovendien kan het mengen van talen passend zijn binnen de situatie of de cul turele context en kan het vermijden hiervan juist leiden tot gekunsteld taalge bruik (Blumenthal, 2009; Julien, 2008). Uit onderzoek bij Engels-Spaans tweeta lige kinderen blijkt geen negatief effect; de kinderen hadden evenveel tijd nodig voor het verwerken van eentalige als van gemengde input. Het mengen van talen lijkt dus weinig kwaad te kunnen. De enige uitzondering hierop is dat het veelvuldig mengen van talen door één persoon binnen zinnen weinig behulp zaam is bij het verwerven van de talen door een kind dat de talen nog niet goed kan scheiden, dus ongeveer tot de derde verjaardag bij kinderen met een nor male taalontwikkeling (Blumenthal, 2009). Ten slotte bestaat er onduidelijkheid over de blootstelling die minimaal nodig is om een taal te kunnen leren. Op basis van wetenschappelijk onderzoek kan geen advies worden gegeven over het aantal uren of een percentage van de tijd waarin een kind moet worden blootgesteld aan een taal om deze te verwerven. Zoals is beschreven, leidt halvering van de input – zoals het geval zou zijn bij een volledig symmetrisch tweetalig aanbod – niet tot een minder goede taal verwerving. Ook is het nastreven van een bepaald percentage op zijn zachtst gezegd niet gemakkelijk. Immers, hoe stel je vast hoeveel woorden een kind hoort in elke taal en welk percentage dit is van het totale aanbod? In verschil-

43

Made with FlippingBook - Online catalogs