Marilene Gathier - Schrijf Vaardig 3

woordvolgorde  1

Een zinsdeel wordt meestal na de werkwoorden gezet: 1 Bij een constructie met om … te … Bijvoorbeeld: Goed:

Je moet hard werken om voor het examen te slagen . Je moet, om voor het examen te slagen, hard werken.

Minder gebruikelijk:

2 Bij een vergelijking Bijvoorbeeld: Goed:

Hij kan veel beter koken dan zijn vrouw. Hij kan veel beter dan zijn vrouw koken.

Minder gebruikelijk:

Oefening 18 Kijk bij elke zin of de woordvolgorde goed of fout is. Verbeter daarna de foute zinnen. 1 Marit met haar vriend Rob woont in een flat. 2 Op een avond Marit kwam laat thuis, omdat ze had tot tien uur gewerkt. 3 Normaal gaat Rob later slapen dan Marit. 4 Maar Rob was die dag ziek en was daarom vroeg gegaan naar bed. 5 Hij had Marit al eerder om dit te zeggen opgebeld. 6 Marit wilde met haar sleutel opendoen de deur. 7 Maar dat niet lukte, er aan de binnenkant zat een andere sleutel in het slot. 8 Ze belde aan een paar keer, maar Rob werd niet wakker. 9 Toen ze haar mobiele telefoon pakte en probeerde ze Rob te bellen. 10 Ze liet de telefoon minutenlang overgaan, maar er kwam niemand opendoen de deur. 11 Ze begon te worden een beetje ongerust. 12 Hoe moest ze nu oplossen dit probleem? 13 Ze is toen maar gegaan naar de politie. 14 Er is een agent met haar gegaan naar huis om met een breekijzer de deur te openbreken. 15 Toen ze weer voor de deur stond met die agent, hebben ze eerst nog gebeld een paar keer. 16 Dat had resultaat: Rob werd nu wel wakker en deed open de deur. 17 Marit legde meteen waarom ze met een agent voor de deur stond uit. 18 ‘Sorry,’ zei hij, ‘ik had zo’n hoofdpijn dat ik had een paar pijnstillers genomen. 19 Ik heb zeker heel erg vast geslapen!’ 20 Maar gelukkig ik voel me nu veel beter dan een paar uur geleden.

41

Made with FlippingBook - Online Brochure Maker