Marilene Gathier - Schrijf Vaardig 3
Zinsdelen na de werkwoorden
De regels voor een zinsdeel na de werkwoorden (zie oefening 17) zijn dus: ■ Een zinsdeel dat na het tweede werkwoord komt, begint meestal met een voorzetsel. ■ Een zinsdeel dat na het tweede werkwoord kan komen is een bepaling van tijd of een bepaling van plaats. Deze regels gelden ook bij een bijzin: 1 Hij zegt dat hij vier weken wegblijft in de zomervakantie. 2 Hij zegt dat hij laat thuiskomt morgen . / Hij zegt dat hij blijft slapen daar. Let op: een bepaling van plaats (met of zonder voorzetsel), in combinatie met werk woorden zoals zijn (in de betekenis: zich bevinden), gaan en komen, komt meestal niet na de werkwoorden.
Bijvoorbeeld: ■ Ik ben in de vakantie in Frankrijk geweest.
Goed: Ik ben in Frankrijk geweest in de vakantie. (Fout: Ik ben in de vakantie geweest in Frankrijk .)
■ Zij belooft dat ze morgen naar de les komt.
Goed: Zij belooft dat ze naar de les komt morgen. (Fout: Zij belooft dat ze morgen komt naar de les .)
In het algemeen is het minder gebruikelijk om een bepaling van plaats achter de werkwoorden te zetten bij kortere zinnen, zeker als er geen nadruk op het tweede werkwoord valt. Vergelijk: ■ Hij heeft in Frankrijk gewoond. Minder gebruikelijk: Hij heeft gewoond in Frankrijk. (zonder nadruk op gewoond) Wel goed: Hij heeft een fantastische vakantie gehad in Frankrijk. Ook goed: Hij heeft gewandeld in Frankrijk, niet gefietst . (nadruk op gewandeld en gefietst )
Bij twijfel kun je de werkwoorden gewoon achteraan zetten.
Een zinsdeel na de werkwoorden is wel verplicht als er een bijzin komt. Bijvoorbeeld:
Goed: Hij heeft gezegd dat hij wat later komt. (Fout: Hij heeft dat hij wat later komt gezegd.)
40
Made with FlippingBook - Online Brochure Maker