Arie Wilschut, Dick van Straaten en Marcel van Riessen - Geschiedenisdidactiek

Deel I  De fundamenten

Tussen het moment waarop het verhaal speelt en het moment waarop het schilderij werd gemaakt (1877), liggen dus – net als bij het eerste schilderij – enkele honderden jaren. Op het tweede schilderij wordt het moment voorgesteld waarop de klokken luider een vreselijke marteling ondergaat, waarbij het zigeunermeisje Esmeralda als enige medelijden toont en hem te drinken geeft. De manier waarop een gebeurtenis van eeuwen terug wordt uitgebeeld, verschilt hemelsbreed van die van het vijftiende eeuwse schilderij. Op de achtergrond herkennen we duidelijk de Notre Dame zoals die er werkelijk uitziet. De gebouwen rond het plein zijn zo goed mogelijk in middel eeuwse stijl weergegeven. Hetzelfde geldt voor het uiterlijk en de kleding van de men sen. De kunstenaar heeft een poging gedaan een historische werkelijkheid zoals die vier eeuwen vóór zijn eigen tijd moest hebben bestaan, zorgvuldig te reconstrueren. Het opnemen van elementen uit een andere tijd zou hij hebben ervaren als ‘anachro nistisch’; zaken die niet in een bepaald tijdvak thuishoren tóch afbeelden zou volgens de negentiende-eeuwse schilder een fout tegen de tijdrekenkunde betekenen. De schilder uit de vijftiende eeuw dacht niet historisch, de schilder uit de ne gentiende eeuw wel. Het historisch denken is omstreeks 1800 in Europa ontstaan. Het is een typisch westerse manier van denken die hoort bij een snel veranderende samenleving. 1 Door de industriële en de democratische revoluties die omstreeks 1800 in Europa plaatsvonden, begon de wereld zó snel te veranderen dat het bin nen de levensperiode van één mens goed merkbaar was. Daardoor ontstond het besef van een breuk, van discontinuïteit. Vroeger was het anders dan nu: dat is het meest fundamentele gevoel dat daarbij hoort. Daardoor wordt het interessant de andere werelden van vroeger te bestuderen. Zo ontstaat historische belangstelling. In een samenleving waarin veranderingen zo langzaam gaan dat men er eigenlijk niets van merkt, is zo’n belangstelling er niet, omdat het besef ontbreekt dat het vroeger anders was. In de traditionele samenleving zoals die voor 1800 in Europa bestond, leerden mensen een vak van hun vader en hadden geen andere bedoeling dan dat vak op dezelfde manier voort te zetten. In middeleeuwse gilden deden de leerlingen en gezellen de meester na, niet om te vernieuwen, maar om het vakman schap van de meester zo goed mogelijk na te bootsen. Hetzelfde geldt voor tradities in de religie, de kunst en de wetenschap. Een traditionele samenleving denkt niet historisch, omdat er geen sprake is van merkbare ontwikkelingen. Er is ook geen nostalgie, geen verlangen naar de ‘goede oude tijd’. Wie historisch denkt, houdt bewust rekening met veranderingen gedurende een langdurig tijdsverloop. Daarbij horen pogingen om zaken precies in de tijd te plaatsen via tijdrekenkunde (chronologie) en het onderscheiden van verschillende perioden, elk met hun eigen typerende kenmerken. Het zijn de verschillen tussen de perioden die de aandacht van de historicus trekken: de veranderingen, de ont wikkelingen door de tijd heen. Voor een historicus bestaat niets voor altijd en is dus alles betrekkelijk, afhankelijk van de tijd waarin het zich voordoet. Er is geen reden om bang te zijn dat mensen zich zonder geschiedenisonder wijs niet met het verleden zouden bezighouden. Dat gebeurt vanzelf wel. Mensen kunnen nu eenmaal niet leven zonder herinneringen en verwachtingen voor de toekomst. Iedereen heeft altijd een beeld van het verleden. Studies over historische cultuur laten zien hoe intensief men zich met het verleden bezighoudt. Dat vari-

22

Made with FlippingBook - professional solution for displaying marketing and sales documents online