Pauline Kuiper-Jong - Taaltempo Nederlands

onvoltooid tegenwoordige tijd o.t.t. ben, woont, heeft tijd 1 bijvoeglijk naamwoord(1) bijv.nw. mooi, droog, lekker 3 persoonlijk voornaamwoord pers.vrnw. je, zij, me, hem 4 aanwijzend voornaamwoord. aanw.vrnw. dit, deze, die 5 bezittelijk voornaamwoord bezitt.vrnw. jouw, hun, uw 6

voltooid tegenwoordige tijd v.t.t. je hebt gegeten, wij zijn gebleven 7 wederkerend werkwoord wed.ww. ik verveel me, we hebben ons gehaast 8 er (1) ik ben er geweest, we eten er vaak 8 samengesteld werkwoord samengest.ww. bel je me op?, zij doet mee 9 er (2) ik koop er 4, wij hebben er 10 9

er (3) er zit al suiker in, zijn er nog kranten? 10 gebiedende wijs geb.wijs. ga (maar) mee! gaat u (maar) zitten! 10 bezitsrelaties de mijne, de onze 10

indirecte zin indir.zin zij denkt dat jij komt, hij vindt dat je moet komen 11 er (4) wij praten erover, hij houdt ervan 12 bijvoeglijk naamwoord (2) bijv.nw. een houten tafel, plastic bekers 13 onvoltooid verleden tijd o.v.t. ik las, zij stonden 13

‘hoeven’ het hoeft niet, wij hoefden niet te wachten 15

aanduiding afkorting voorbeelden vanaf oefening

Grammaticale vormen

10

Made with FlippingBook - Online catalogs