Inkijkexemplaar_Luitjes-ontwikkeling in de groep

1.2 Ontwikkeling

adequaat ontwikkelde identiteit maakt het daarna makkelijker om met anderen om te gaan, je niet zo snel te verliezen in een ander of je niet zo gemakkelijk door anderen te laten beïnvloeden. Daarnaast karakteriseren de unieke omstandigheden van de jeugdigen de ver schillende fasen, inclusief de manier waarop zij worden verzorgd, opgevoed en opgeleid alsook hun omgeving en cultuur. Kroger (2018) vindt dat de verschil lende crisissen nieuwe mogelijkheden voor interactie presenteren, die zowel de vorming van het individu ondersteunen alsook het sociaal-culturele milieu. Deze ontwikkelingsdynamiek wordt hierna per fase uitgewerkt. 1 Bij het kind groeit vertrouwen of wantrouwen (0-1 jaar) Een goede balans tussen geven en nemen is noodzakelijk. In deze fase is het normaal dat de verzorger veel geeft en de baby veel neemt. Als dit goed ver loopt, zal er een gezonde wederkerigheid ontstaan en zal het kind op zijn eigen manier iets teruggeven – wat de verzorger dan weer voldoening geeft. Bij het kind wordt zo een basis van vertrouwen gelegd waardoor het zich adequaat kan ontwikkelen en in zijn verdere leven in staat is gezonde relaties aan te gaan. Als het kind in deze fase niet leert dat het de ander kan vertrouwen en hij daardoor wantrouwen ontwikkelt, zal hij later niet graag betekenisvolle relaties aangaan. Hij zou anderen kunnen gaan mijden of afwijzen of zelfs bang kunnen worden voor anderen en bijvoorbeeld xenofobie ontwikkelen (een irrationele en/of obsessieve angst voor vreemden) (APA, 2014). Wanneer de crisis in deze fase niet goed wordt opgelost, is de kans op hechtingsproble matiek zeer groot (zie ook paragraaf 1.2.3). 2 Het kind komt tot autonomie of tot schaamte en twijfel (2-3 jaar) Nadat kinderen vertrouwen in hun verzorgers hebben ontwikkeld, ontdek ken ze dat zij ook een eigen wil hebben, dat zij autonoom zijn, zelf dingen kunnen bepalen en tot op zekere hoogte zelf beslissingen kunnen nemen. Peuters ontdekken bijvoorbeeld dat zij zelf kunnen bepalen wanneer ze iets vasthouden of loslaten. Dat leidt weleens tot strijd tussen ouders en kinde ren, bijvoorbeeld over het eten van groente of de zindelijkheidstraining. Wanneer peuters door hun ouders – van wie zij op dat moment afhankelijk zijn en met wie zij de meeste tijd doorbrengen – te kort worden gehouden (te veel beschermd) of te hard worden gestraft, ontwikkelen zij een gevoel van schaamte en twijfel. Zij durven dan niet zelf dingen te ontdekken en zullen zich te lang vasthouden aan hun ouders. Hierdoor gaan ze aan zichzelf twij felen, zich te snel schamen als anderen hen afwijzen of iets ‘raar’ aan hen vinden. Peuters die zich ervan bewust zijn dat ze zelf iemand zijn en compe tenties hebben, zullen zich door afwijzing of kritiek niet zo snel uit het veld laten slaan.

31

Made with FlippingBook Annual report maker