Inkijkexemplaar Het palet van de psychologie- Rigter

1.5 Indelingen van theoretische stromingen

Maar er spelen nog meer factoren een rol. Lichamelijke prikkels worden subjectief ervaren. Of iemand klaagt over wat diegene voelt, verschilt per persoon. Daarbij speelt de (sociale) omgeving een rol. Ons brein kan niet alle prikkels die wij ervaren doel bewust registreren, daarvoor zijn er te veel. Een interessante omgeving eist aandacht op en dat gaat ten koste van de aandacht voor interne zaken. In een saaie omgeving of bij onderprestatie zal iemand eerder aandacht voor de eigen lichamelijke prik kels hebben (Everaerd & Van den Hout, 1994; Kolk, 2002). Het wekt dan ook geen verbazing dat wanneer een psychiatrische patiënt met veel lichamelijke klachten een dagje uit wordt genomen, deze patiënt tijdens die dag vrijwel klachtenvrij kan zijn. Afleiding doet wonderen. Een tweede factor van belang is de kennis die een persoon heeft over ziekten. Een mooi voorbeeld is hoge bloeddruk. Deze aandoening kent geen specifieke lichamelijke symptomen waaraan een persoon kan herkennen dat deze eraan lijdt. Maar als het toch door een arts wordt vastgesteld ontdekken de patiënten gemiddeld zo’n zes ‘sympto men’ van hun aandoening (Everaerd & Van den Hout, 1994). Deze symptomen hebben niets met de hoge bloeddruk te maken, maar alles met de aandacht die de patiënten na de diagnose aan hun lichamelijke prikkels geven. Wat bij de patiënten met een hoge bloeddruk plaatsvindt, is een proces van betekenisverlening. Na het vaststellen van de hoge bloeddruk of de hernieuwde aandacht voor het ongeluk krijgen lichamelijke prikkels een nieuwe betekenis en worden ze daarmee (foutief) in verband gebracht. Betekenisverlening is niet alleen afhankelijk van een persoon, maar ook van de cultuur waar diegene deel van is. Wat in de ene cultuur als een symptoom van een ziekte wordt gezien, kan in een andere cultuur anders beoordeeld of in het geheel niet opgemerkt worden. Sommige voor ons normale (psycho)somatische klachten, zoals de overgang bij vrouwen, worden in andere culturen in het geheel niet waargenomen (Van der Geest, 1994). Alcohol- of druggebruik Over het algemeen wordt verondersteld dat bij het drinken van alcohol, het roken van een joint of het slikken van een ecstasypil het werkzame bestanddeel van de drug veranderingen veroorzaakt in het gedrag en de belevingen van de gebruiker. In feite is deze veronderstelling gebaseerd op een biopsychisch model: iets biologisch (in dit geval farmacologisch) veroorzaakt veranderingen in het psychisch functioneren. Deze veronderstelling klopt niet altijd. Mensen die denken dat ze een drug hebben inge nomen terwijl dat niet zo is, blijken ‘stoned’ of ‘dronken’ gedrag te kunnen vertonen terwijl daarvoor geen farmacologische oorzaak is. De verklaring is dat het benevelde gedrag niet zozeer veroorzaakt wordt door de farmacologische stof, maar door de verwachtingen bij de ‘gebruikers’ over de effecten ervan. Een voorbeeld over alcohol gebruik ter verduidelijking.

49

Made with FlippingBook - Online catalogs